[anysurfer.logo]

Toolbox Diversiteit

Een bundeling van tools en methodieken voor diversiteitsmedewerkers in het jeugdwerk.
Home

Zelforganisaties versterken

Zelforganisaties van jongeren met een migratieachtergrond versterken

(Jong)volwassenen die opgroeiden in de kansarme buurten van onze steden en centrumsteden, nemen het initiatief om een vrijetijdsaanbod te organiseren voor de kinderen en jongeren uit hun wijk. We sommen enkele belangrijke drijfveren op: 

  1. Eén van hun belangrijkste drijfveren is het gemis aan vrijetijdsaanbod dat ze zelf hebben ervaren tijdens hun jeugd.
  2. Jongeren behoeden voor de gevaren van ‘de straat’ is een tweede sterke drive.
  3. Een derde motivatie zit in het ondersteunen van de jongeren tijdens hun ontwikkeling: helpen om het goed te doen op school, een positieve identiteit uit te bouwen, verantwoordelijkheid op te nemen, een job te vinden …
Net als bij zowat alle jeugdwerkvormen is iedereen welkom. Maar door de achtergrond van de initiatiefnemers, de bevolkingssamenstelling van de wijk en de aard van de activiteiten, bereiken deze werkingen vooral kinderen en jongeren met een migratieachtergrond. Vaak komen ze uit één bepaalde gemeenschap, maar sommige werkingen bereiken jongeren met erg uiteenlopende nationaliteiten, religieuze en culturele achtergronden.

Anders dan veel jeugdwelzijnswerkingen draaien de meeste van deze werkingen grotendeels op vrijwilligers zonder ondersteuning van beroepskrachten. We noemen hen ‘zelforganisaties’. Slechts enkele uitzonderingen zijn geprofessionaliseerd. Wel vinden ze ondersteuning bij koepels als Platform Allochtone Jongeren (PAJ) en Formaat. 

Deze zelforganisaties ontplooien een mix van activiteiten:

  • Educatieve activiteiten: huiswerkbegeleiding, een plaats om te studeren, taallessen, religieuze lessen, geschiedenislessen, debatavonden, steun bij het solliciteren, verwerven van digitale vaardigheden …
  • Sportactiviteiten vormen een belangrijk deel van veel van deze werkingen. Soms gaat het om erg populaire sporten zoals voetbal of basketbal, soms om specifieke sporten als worstelen of cricket.
  • Instuif/ontmoeting, vaak meerdere avonden per week.
  • Creatieve en culturele activiteiten: zoals dansen, muziek maken, schrijven, toneel spelen,…
  • Uitstappen en reizen: Doorgaans zijn deze activiteiten enkel gericht op kinderen en jongeren (tot 30 jaar), maar sommige zelforganisaties werken ook intergenerationeel.  

Informele organisaties

Soms werken deze organisaties met een herkenbare structuur en formeel bestuur met duidelijke functies. Maar we zien ook zeer informele organisatievormen, eerder een netwerk van individuen dan een klassieke vereniging, zonder duidelijke of met wisselende leden en bestuur, zonder formele structuur, …

De initiatiefnemers zijn vaak in de eerste plaats ‘doeners’, geen ‘praters’. Ze zijn hoofdzakelijk gericht op het uitbouwen van het activiteitenaanbod. Daarin stoppen ze quasi elk uurtje vrije tijd. Ze werken ad hoc. Ze zijn niet vertrouwd met het ‘juiste’ jargon, hebben moeite om het nodige papierwerk in orde te krijgen, om tegemoet te komen aan de formele criteria, doelen en acties op lange termijn te formuleren en bepaalde kwaliteitseisen te halen. Soms loopt ook de beheersing van het Nederlands stroef. Al gaat dit al lang niet (meer) op voor alle initiatiefnemers. Steeds meer onder hen zijn hoger opgeleid, bouwen een carrière uit in de academische wereld of de privésector en zoeken met een frisse en zakelijke blik hun weg in het jeugdwerk en het verenigingsleven. 

Hoewel ze in hun professionele leven een bepaalde positie hebben verworven, worden ze in hun contact met lokale diensten niet altijd (meteen) erkend als een volwaardige gesprekspartner.

Wie in gesprek gaat met deze werkingen en hun ondersteuners, ontdekt al gauw de vele struikelblokken die zelforganisaties moeten overwinnen om hun activiteitenaanbod uit te bouwen. 

Zelforganisatie versterken Villa Caloes

Foto: Zelforganisatie Villa Caloes

De eerste horde: erkenning en basisondersteuning krijgen

Een eerste vaststelling is dat deze initiatiefnemers en hun netwerk vaak ver af staan van de jeugddienst en het netwerk van de bestaande jeugdwerkinitiatieven. Soms werken ze al een tijdje onder de radar voor ze worden opgepikt door de lokale overheid. Sommige zelforganisaties vinden enkel via bovenlokale koepels zoals Formaat of PAJ de weg naar lokale ondersteuning. Af en toe worden ze lokaal pas ernstig genomen als private fondsen of de Vlaamse overheid hun projecten honoreert of als ze door hun succes in de kijker lopen. 

Er zijn jeugddiensten die intens en proactief ondersteuning aanbieden. Andere nemen een meer afwachtende houding aan. Sommige bekijken de initiatiefnemers met enig voorbehoud en zelfs met wantrouwen: 

  • Wie is jullie aanspreekpunt?
  • Waar zijn jullie mee bezig?
  • Hoe duurzaam is dit?
  • Aan wie zijn jullie verbonden?
  • Hoe ziet jullie netwerk eruit?
 Soms is er ook een sterke band tussen een vereniging voor volwassenen en een aanbod voor kinderen en jongeren. In eerste instantie komen de kinderen en jongeren mee met hun ouders naar de kerk of moskee, bijvoorbeeld. Vandaar ontstaat dan de nood om binnen de gemeenschap een jeugdwerking op te starten.

Eens de eerste horde genomen krijgen de meeste werkingen een basissubsidie. Dat kan een opstartsubsidie zijn voor een beginnende werking, of middelen uit een reglement voor experimentele projecten. Sommige gemeenten voorzien specifieke subsidies voor zelforganisaties. Vaak volgt ook de uitnodiging om lid te worden van de jeugdraad en leert de zelforganisatie de andere jeugdwerkorganisaties beter kennen. 

De tweede horde: de werking uitbouwen

Lost in translation? Moeizame steun vanuit lokale besturen

De noden in de wijk en in de eigen gemeenschap zijn hoog, net als de drive om veel te betekenen voor de jongeren. Initiatiefnemers ondernemen veel acties, op veel verschillende fronten en terreinen. Maar bosten al snel op een aantal obstakels. Omdat ‘jeugd’ hun primaire focus is, richten ze zich in eerste instantie tot de jeugddienst voor ondersteuning. Maar daar ontdekken ze dat niet of niet goed passen binnen de bestaande subsidiereglementen: 

  • Veel reglementen zijn geschreven op maat van de bestaande jeugdverenigingen. Als zelforganisaties ‘meer doen’ dan anderen (bijvoorbeeld elke avond open zijn in plaats van enkel in het weekend) kunnen ze toch niet op meer ondersteuning rekenen. Ze zitten dan al snel aan een soort plafond. Voor wat ze ‘te veel’ doen, kunnen ze soms bijkomende projectsubsidie aanvragen, maar dat vergt weer extra inspanning en administratie. Als de totale pot voor jeugdwerkondersteuning niet toeneemt, vormen deze werkingen een concurrent voor de bestaande werkingen. Die zijn vaak niet happig om de bestaande regelementen aan te passen ten gunste van de nieuwkomers. 

  • Bepaalde educatieve activiteiten zoals huiswerkbegeleiding en godsdienst-, taal- en geschiedenislessen vallen buiten de gangbare definitie van jeugdwerk, maar vinden ook geen ondersteuning binnen andere beleidsdomeinen. 

  • Voor de sport- en cultuuractiviteiten die ze organiseren worden ze doorverwezen naar de sport- en cultuurdienst. Dit is een lastige stap, omdat ze opnieuw contacten moeten leggen en het vertrouwen moeten winnen van nieuwe en onbekende diensten. Maar ook al zetten ze de stap, ze vallen vaak uit de boot omdat ze op die terreinen niet voldoen aan alle formele vereisten. Ze willen ook niet een echt een sportclub worden of een cultuurvereniging. Hun focus ligt op de brede ontwikkeling van jonge mensen.
        • Bijvoorbeeld: Een zelforganisatie speelt zaalvoetbal met een groepje jongeren. Zodra ze meer dan 10 zaalvoetbalactiviteiten organiseren, worden ze beschouwd als een sportclub maar ze voldoen niet aan de formele eisen om erkend te worden als sportclub en dat is ook hun doelstelling niet. Andere jongeren in de vereniging spelen graag basket. Moeten ze dan ook een basketclub oprichten? 

In gesprekken komt vaak naar boven dat de lokale overheid twee maten en twee gewichten hanteert.

  • Sommige zelforganisaties krijgen meer administratieve verplichten opgelegd dan andere jeugd(werk)initiatieven. Zo moeten sommigen een gedetailleerd logboek bijhouden van alle activiteiten terwijl andere organisaties hun werking als één geheel erkend en gesubsidieerd zien. Sommigen hebben ook de indruk dat ze meer en meer nauwlettend gecontroleerd worden dan andere jeugdwerkingen. Zelforganisaties kunnen minder gemakkelijk hun lokaal als jeugdlokaal registreren en zo vrijstelling van onroerende voorheffing verkrijgen.

  • Sommige activiteiten worden niet erkend omdat ze te specifiek ‘cultureel’ zouden zijn, zoals bepaalde vormen van dans of het leren bespelen van een bepaald muziekinstrument. Maar een ‘tapcursus’ is wel OK ... Niet alle jongerencultuur wordt op dezelfde manier erkend en ondersteund. Als de zelforganisatie vagere termen gebruikt als ‘dans’ en ‘muziek’ is er plots geen probleem. Sommige jeugdbewegingen hebben duidelijke linken met de parochie zonder dat iemand daar graten in ziet. Maar een werking die aan de moskee gelieerd is, ligt veel moeilijker, ook al moeit de imam zich niet met de inhoud van de werking. Sommige jeugdbewegingen hebben een aparte werking voor jongens en meisjes en dat is geen probleem. Maar een aparte werking voor meisjes met een migratieachtergrond ligt gevoelig … Wie vooral een ‘gekleurd’ publiek bereikt, zorgt voor segregatie, maar wie enkel een ‘wit’ publiek heeft, doet dat niet. Als de zelforganisatie dit aankaart, krijgen ze naar hun aanvoelen een wazig antwoord of worden ze doorverwezen naar een andere dienst.  

Fleks

Foto: Zelforganisatie Fleks

Er lijkt lokaal weinig visie en ambitie voor deze initiatieven. Voor sommigen past dit aanbod niet binnen de dominante visie op jeugdwerk. Voor anderen gaat dit integratie tegen. Sommigen lijken in deze werkingen een concurrent te zien voor het bestaande jeugdaanbod. Tegelijk moet iedereen erkennen dat deze werkingen hun waarde hebben bewezen: ze bereiken kinderen en jongeren die niemand anders bereikt en zetten initiatieven op die beantwoorden aan reële noden die door niemand anders worden ingevuld.

Soms is er sprake van regelrechte discriminatie en tegenkanting. Sommige uitsluitingsmechanismen werken subtieler: bepaalde subsidiemogelijkheden worden stilletjes verzwegen, werkingen krijgen de stempel onvoldoende transparant te werken, enzovoort. Vaak probeert men deze werkingen een bepaalde, afgebakende plaats toe te kennen binnen het jeugd(werk)landschap. Hierbij lijkt men deze werkingen te willen verhinderen om te groeien.

Sommige werkingen plooien dan terug op zichzelf en op de eigen gemeenschap. De kleine subsidies die ze soms toegestopt krijgen als ze (helpen) integreren, bijvoorbeeld voor een deelname aan de Buitenspeeldag, werken averechts. Het versterkt de indruk dat de lokale overheid een heel eenzijdig beeld heeft van de werking. De lokale overheid erkent hen enkel als ze hun taal aanpassen, zich inschakelen in het dominante discours en daarbinnen de afgebakende rol vervullen die hen wordt toegewezen. Bijvoorbeeld binnen een beleid rond deradicalisering. De overheid luistert echter te weinig naar de noden van de werking zelf en erkent te weinig hun eigenheid. Sommige werkingen wijzen dan bepaalde subsidies af. Ze halen met gemak dezelfde sommen of zelfs meer op via geldinzamelacties binnen de eigen gemeenschap. Ze keren zich dan wat moedeloos af van de lokale overheid die veel ‘vraagt’, maar weinig ‘geeft’ en ze beredderen zichzelf.  

Naast de moeizame verhouding met de lokale overheid, kampen zelforganisaties ook met interne uitdagingen.

Interne uitdagingen bij de uitbouw van de werking 

Het bestuur kent soms een groot verloop. Anders dan bij veel bestaande jeugdverenigingen, betekent dit dat veel ervaring en kennis telkens opnieuw verloren gaat. Ook missen sommige organisaties de nodige bestuurskracht. Veel vrijwilligers zijn gericht op concrete acties en tastbaar engagement. Echte bestuurders vinden en binden is minder evident. Omdat ze een werking uitbouwen die verschilt van de gangbare modellen en over verschillende levensdomeinen heen gaat, worden er van hen meer administratieve competenties verwacht en komen ze met meer verschillende diensten en reglementen in contact. Ook maakt de brede waaier aan activiteiten het moeilijker om een duidelijke missie en visie van de werking te omschrijven.

Sommige zelforganisaties kijken met grote ogen naar de meer gevestigde jeugdwerkingen: die kunnen continuïteit bieden, hebben een hoge opkomst en een positieve naam en reputatie. Andere zelforganisaties kijken vooral naar hun eigen kracht en naar het activiteitenaanbod dat ze opzetten voor die jongeren die overal uit de boot vallen. Andere jeugdwerkingen hebben het een pak gemakkelijker dan hen, maar zij doen het toch maar. 

Ook infrastructuur belemmert groei. Veel gemeentelijke infrastructuur voor jeugdwerk en sport is al toegewezen aan andere organisaties. Zelforganisaties mogen dan de gaatjes vullen, maar dat is vaak op onaantrekkelijke uren. Veel werkingen moeten daarom een lokaal huren op de private huurmarkt. De bedragen die ze maandelijks moeten betalen zetten een grote druk op de werking, die vaak aangewezen is op steun uit de eigen gemeenschap. Omdat die gemeenschappen vaak niet zo kapitaalkrachtig zijn, houden deze verenigingen de kostprijs voor inschrijving en activiteiten zo laag mogelijk, maar dit beperkt natuurlijk hun financiële mogelijkeden. Ook als de zelforganisatie een eigen lokaal kan verwerven, volgen er vaak zorgen en kosten voor de verbouwing, de inrichting en het onderhoud van de infrastructuur.

Ook de noden op vlak van ondersteuning en vorming van de vrijwillige begeleiding zijn reëel: vorming over begeleidersvaardigheden, EHBO, de rechten en plichten van vrijwilligers … zijn meer dan welkom.

Ook botsen de werkingen vaak tegen hun eigen grenzen aan en tegen de grenzen van hun deelnemers. Ze willen hun jongeren een breed aanbod geven en op één en dezelfde plek kunnen inspelen op verschillende interesses, zodat jongeren met uiteenlopende interesses toch verbonden blijven met elkaar. Ze willen de jongeren ook laten kennismaken met het aanbod van andere organisaties en hen laten meedenken en meepraten over essentiële thema’s op allerlei levensdomeinen. Maar ze mogen en kunnen zich vaak enkel met vrije tijd bezig houden. Sommige werkingen stellen vast dat ze zich samen met hun jongeren beperken tot hun eigen wijk, hun eigen werking en tot het bestaande activiteitenaanbod. Hun empowerment stokt eenmaal ze de veilige plek van de eigen werking willen overstijgen. Om echt door te breken en te professionaliseren botsen ze opnieuw op hinderpalen. 

De derde horde: professionele ondersteuning

Zelforganisaties die zich ontwikkelen zien dat andere jeugdwerkorganisaties professioneel omkaderd worden, soms erg intens. Vaak gaat dit om organisaties die deels werken met hetzelfde doelpubliek. Ze zien de meerwaarde van een professionele ondersteuning voor hun werking: vrijwilligers worden ontlast, ze kunnen samen zitten met allerlei diensten tijdens de kantooruren en zo hun positie verder versterken, ze kunnen samen met de jongeren deelnemen aan allerlei fora en participatie - initiatieven en zo de stem van de jongeren laten klinken. 

Deze stap naar professionele ondersteuning verloopt echter erg moeizaam. Er zijn geen duidelijke criteria waaraan je moet voldoen om in aanmerking te komen voor professionele ondersteuning. Dat lijkt afhankelijk van de inschatting van mensen en van nattevingerwerk. Veel zelforganisaties beschikken echter niet over de juiste contacten en over een duidelijke strategie om toegang te krijgen tot die middelen. Projectoproepen, overheidsopdrachten en convenanten zijn op maat van de bestaande professionele organisaties die ervaring en mankracht hebben om in dit circuit mee te draaien. Jeugdwerkingen die steunen op vrijwilligers kunnen hier niet tegenop. De informatie die in dit netwerk rondgaat, bereikt ook vaak niet het net werk van de zelforganisaties. De deadlines zijn zo krap dat indienen haast onmogelijk wordt voor wie nieuw is en weinig vertrouwd met de gangbare praktijken.

Op deze schaal zijn de organisatiebelangen nog een pak groter dan bij jeugdverenigingen die draaien op vrijwilligers. De neiging om de schaarse middelen te herverdelen is hier nog kleiner. Zelforganisaties wordt soms aangeraden om hun werking onder te brengen bij grotere spelers. Sommige werkingen krijgen zo de nodige continuïteit, maar velen vrezen op die manier hun autonomie en eigenheid te verliezen of ervaren dit als een gebrek aan respect en erkenning voor wat de organisatie heeft gerealiseerd. Grote spelers zorgen er soms ook voor dat er weinig zuurstof is voor nieuwe zelforganisaties in bepaalde wijken. Voor veel zelforganisaties is het nochtans niet zo moeilijk. Ze zien de noden in hun wijk en gemeente en willen positieve initiatieven nemen om hier iets aan te doen. De bestaande kaders, regelgeving en structuren maakt het moeilijk om erkenning en (basis)ondersteuning te krijgen, om de werking te laten groeien en om te professionaliseren. We maken het hen moeilijk.

In 2012 voerde Formaat een bevraging uit bij 23 jeugdhuizen voor en door etnisch-culturele minderheden. De resultaten uit deze bevraging kan je terug vinden in hun publicatie ‘over vandaag en morgen'. In de brochure geven ze een overzicht van de belangrijkste resultaten van deze bevraging. Formaat brengt een aantal centrale ambities in kaart, identificeren sterktes en leggen uit waarom de bevraagde jongeren gek zijn op hun jeugdhuis. Daarnaast gaan ze ook dieper in op uitdagingen en noden waarmee deze organisaties geconfronteerd worden. De brochure bevat ook een aantal aanbevelingen voor verdere ondersteuning en erkenning van jeugdhuizen voor en door jongeren uit etnisch-culturele minderheden.

De Vlaamse jeugdraad bracht in 2011 een advies die de noden en behoeftes van deze organisaties in kaart bracht. Dit was op de vraag van de toenmalige minister.