Als je werkt aan toegankelijkheid en participatie, dan stoot je onvermijdelijk op het thema ‘drempels wegnemen’. Er is al heel veel geschreven over dit onderwerp. Zo bestaan er verschillende kaders die participatiedrempels op een overzichtelijke manier proberen te ordenen. Sommige kaders leggen de drempels bij het aanbod of de dienst. Het bekendste kader is dat van de vijf B’s en kijkt naar de begrijpbaarheid, beschikbaarheid, bereikbaarheid, betaalbaarheid en bruikbaarheid van het aanbod of de dienst. Soms krijgen deze vijf B’s er nog twee bij: bekendheid en betrouwbaarheid. Soms heeft men het over ‘betreedbaar’ in plaats van over ‘beschikbaar’.
Sommige drempels kan je uiterlijk vaststellen, andere zitten meer in het hoofd van organisatoren en deelnemers. In dat laatste geval spreekt men al eens van sociale, culturele en psychologische drempels.
Drempels aan de kant van het aanbod en drempels aan de kant van de deelnemer zijn vaak twee kanten van dezelfde medaille. Je kan dan ook drempels wegwerken door aan twee kanten te werken: aan de kant van het aanbod kan je de verwachting of de eis afzwakken of laten verdwijnen. Of je kan de potentiële deelnemer ondersteunen om over de lat te geraken. Dat lijkt hetzelfde, maar dat is het niet helemaal. Want waar je de drempel legt, bepaalt ook tot wie je je zal richten en wie volgens jou de nodige inspanningen moet leveren. Die grens is soms erg dun.
Drempels afbouwen verloopt vaak moeilijker dan gedacht. Ten eerste zijn sommige drempels beter bekend dan anderen. Dat er financiële, informatieve en praktische drempels zijn, dat weten veel mensen ondertussen. Dat ook de ‘bruikbaarheid’ van het aanbod zelf een drempel vormt, is minder geweten.
Sommige organisatoren zijn er zich helemaal niet bewust dat iets wat zij vanzelfsprekend vinden voor anderen een drempel vormt.
Sommige drempels hebben te maken met gewoontes en gebruiken die zo sterk vast hangen met de werking dat ze mee de eigenheid van de werking bepalen. Zo sterk, dat de begeleiding zich niet kan inbeelden dat ze een andere gewoonte zouden aannemen. Soms gaan bepaalde drempels ook samen met opvattingen over de ‘kwaliteit’ van de werking. De lat lager leggen, betekent dan dat de kwaliteit daalt. Tenslotte vrezen sommigen dat ze een toestroom krijgen van kinderen en jongeren die extra aandacht vergen, als ze hun drempels teveel verlagen.
De valkuil is dat op deze manier bepaalde drempels wel, en andere niet worden aangepakt. Maar soms nemen mensen pas deel als alle drempels worden weggenomen. Drempels haken ook in elkaar in. Zo spreekt men over de ‘keten van toegankelijkheid’. En elke keten is maar zo sterk als z’n zwakste schakel.
Verschillende instrumenten en organisaties helpen je om je drempels in kaart te brengen en geven tips en ondersteuning om drempels weg te nemen. Bijvoorbeeld:
Hoe minder drempels, hoe beter. Maar niet alle drempels vormen voor iedereen hetzelfde obstakel. Waar de ene over struikelt, daar stapt de andere probleemloos over. Drempels wegnemen is dan ook een individueel verhaal, een verhaal van maatwerk zoals een onderzoek van het steunpunt vakantieparticipatie onlangs nog aantoonde. Verschillende uitsluitingsmechanismen werken ook op elkaar in. Misschien heb je een aantal drempels weggenomen voor een aantal jongens met een migratieachtergrond uit een bepaalde wijk, maar daarom nog niet voor hun zussen. Of voor hun neefje met een beperking. Of voor jongeren uit een andere wijk.
Aan de ene kant is laagdrempeligheid een neverending story. Aan de andere kant bots je ook op grenzen en limieten. Je kan proberen je werking zo breed en laagdrempelig mogelijk te maken, iedereen even sterk mee aan boord krijgen in hetzelfde aanbod lijkt ons niet mogelijk. Daarom is er ook nood aan een grote diversiteit aan jeugdwerkvormen.
De drempels waarop je stuit, zeggen ook iets over hoe onze samenleving in elkaar zit. Met je acties om de toegankelijkheid te verhogen, probeer je de steken die de samenleving laat vallen, op te rapen. Door korting aan te bieden, compenseer je het beperkte budget van mensen in armoede. Door een extra introductie te geven, verhoog je de sociale en culturele competenties.
Maar zo hou je wel de bestaande norm in stand. Voor diegenen die niet zomaar aan die norm willen of kunnen voldoen, bevestigt het participatiebeleid de gehanteerde norm van de samenleving. Niet deelnemen is dan een tekort bij de participant dat de organisatie moet wegwerken. In plaats van een wake-up call voor een diepgaande zelfreflectie over vanzelfsprekendheden en ongeschreven normen en verwachtingen.
Drempels verlagen, moet leiden naar een openheid voor andere leefwerelden, culturen en levensstijlen. We zijn allemaal thuis zijn in onze organisatie. Dit leidt tot homogeniteit in ons denken en doen. Dat voelt voor buitenstaanders vaak aan als een ommuurde stad. Om die vanzelfsprekendheden tegen te gaan, vormt het verlagen van drempels de eerste stap naar een verdere dialoog tussen vraag en aanbod en tussen aanbieders onderling.
Toegang verlenen is één ding. Erbij horen en volwaardig participeren is waar het echt om draait. Mensen. Willen zich thuis voelen in je organisatie. Niet elke nieuwe deelnemer wil daarom meteen je hele werking omgooien. Sommigen zullen net willen opgaan in je werking, er meer toe behoren. Het gaat er om dat ze willen, mogen en kunnen meewerken én tegenwerken. Als mensen willen mee beslissen en mee vorm geven aan de organisatie dan is het wel belangrijk dat je hen hiervoor de nodige ruimte biedt. Idem als mensen willen doorgroeien en meer verantwoordelijkheid willen opnemen.
Uiteindelijk krijg je de participatie waar je zelf ruimte voor maakt. Een omgeving die weinig inspraak toelaat of doorgroeikansen biedt, kan prima matchen met wie weinig nood voelt aan inspraak, maar botst met wie wel inspraak wenst. Omgekeerd kan een omgeving met veel openheid en inspraak goed werken voor wie daarnaar op zoek is, maar minder voor wie veiligheid, geborgenheid en structuur zoekt.
Betaalbaarheid is zowat de bekendste drempel uit de reeks. Deels terecht. Ook voor mensen met een migratieachtergrond en mensen met een handicap speelt de financiële drempel een belangrijke rol. Neem de armoede (of de schadelijke effecten ervan) weg, en er is plots veel meer mogelijk. Toch is een gebrek aan geld zeker niet de enige drempel. En die financiële drempel is ook ingewikkelder dan soms wordt gedacht.
Armoede is een veel complexer probleem dan alleen maar een gebrek aan inkomen. Wie in armoede leeft, zit verstrikt in allerlei vormen van sociale uitsluiting die ook nog eens op elkaar inwerken en elkaar versterken. Enerzijds is er de materiële kloof: mensen vinden geen betaalbare, kwaliteitsvolle woning, stellen doktersbezoek uit, vinden moeilijk werk en kinderen uit kwetsbare gezinnen lopen een groter risico op schoolachterstand.
Die materiële uitsluiting vormt de buitenkant van armoede. De binnenkant van armoede wijst op menselijke gevolgen. Gebrek aan zelfvertrouwen, schaamte, een negatief zelfbeeld. Een armoedesituatie kan reële psychische schade veroorzaken, wat de zoektocht naar werk of naar een geschikte opleiding nog verder bemoeilijkt
De psychische gevolgen van armoede werden de laatste jaren steeds duidelijker. In een filmpje op www.hoopverlening.be legt Peter Adriaenssens haarfijn uit hoe armoede zich vertaalt naar chronische stress en welk effect dit heeft op onze hersennen.
Sociologe Hanne Vandermeerschen voerde een uitgebreid doctoraatsonderzoek naar de sportparticipatie van mensen in armoede. In een artikel vat ze enkele belangrijke inzichten samen.
“Zoals verwacht, bleek uit het onderzoek dat financiële beperkingen de mogelijkheden voor sportparticipatie beperken, maar de relatie tussen beiden is niet zo rechtlijnig als men zou kunnen denken. Het gaat niet enkel om je iets wel of niet kunnen veroorloven, noch of iets ‘duur’ of ‘goedkoop’ is. Mullainathan en Shafir (2014) leggen in hun inmiddels vrij bekende werk rond ‘schaarste’ uit dat schaarste (aan middelen, aan tijd,...) betekent dat men telkens een trade-off moet maken, of anders gezegd een expliciete, tastbare afweging. Zo gaat het blijkbaar bij mensen in armoede ook voor sportdeelname: betalen voor sport betekent dat je iets anders niet kan doen of kopen.
De vraag is voor mensen in armoede dus niet of sportdeelname ‘een eerlijke prijs heeft’, of zelfs ‘goedkoop’ is, maar wel of de voordelen die eraan verbonden zijn groter zijn dan de kosten of nadelige gevolgen. Een concreet voorbeeld: in een interview vermeldde een vrouw dat deelname aan sportactiviteiten (in dit geval een zeer ‘goedkoop’ sportaanbod) voor haar zou betekenen dat ze fruit kopen achterwege moest laten. Beslissen om niet deel te nemen was in dit geval niet omdat die persoon geen interesse had in sport, maar omdat ze fruit (en vitamines) nog belangrijker vond. Iemand anders gaf aan dat het geld uitgeven aan sport hem meer kopzorgen zou bezorgen en dat hij bijgevolg fysiek en mentaal meer onder sportdeelname zou lijden dan dat hij er voordeel uit zou halen, ook al deed hij graag aan sport.”
Deelnemen aan sport of jeugdwerk doe je doorgaans in een sociale context. En ook dat brengt voor mensen in armoede stress met zich mee. Deelnemen houdt immers een aantal risico’s in. Een eerste risico is dat mensen opmerken dat je in armoede leeft. Sommigen nemen niet deel om dit te vermijden. Een tweede risico is dat je te veel uitgeeft: sommigen gaven in het onderzoek aan dat ze sociale druk ervaren om te doen ‘zoals de anderen’, (bijvoorbeeld op vlak van kledij, drank kopen of trakteren achteraf,....), alweer om hun armoede te verstoppen. Maar door op die manier te handelen en dus te doen ‘zoals de rest’ om schaamte te vermijden, zouden ze meer uitgeven dan ze zich in feite kunnen veroorloven, en daar achteraf de gevolgen van moeten dragen .
In de eerste plaats is het belangrijk dat jeugdwerkers feeling en begrip ontwikkelen voor de situatie van mensen in armoede en hun nood aan menselijke waardigheid. Het is belangrijk dat er begrip groeit voor de ‘vreemde’ keuzes die mensen in armoede soms maken vanuit schaarste en de smalle bandbreedte die schaarste met zich mee brengt.
Ook is het goed dat jeugdwerkers beseffen hoeveel energie het mensen in armoede kost om deel te nemen aan activiteiten in de vrije tijd. Die energie wordt ook wel eens de symbolische kost/psychologische prijs genoemd. Het is de gevoelsmatige prijs die verbonden is aan activiteiten of diensten, ofwel omdat ze ‘ongebruikelijk’ zijn in de leefwereld van de persoon of omdat ze schaamte opwekken.
Daarnaast is het belangrijk dat jeugdwerkers een volledig zicht krijgen op alle kosten die verbonden zijn aan deelname. Dat is vaak meer dan enkel het inschrijvingsgeld. Het gaat ook om de kostprijs van losse activiteiten (kampen, weekends, uitstappen) en het vervoer daar naartoe. Ook de kostprijs voor kampeermateriaal neem je best mee in rekening. Tenslotte zijn er ook de verborgen financiële verwachtingen zoals inzamelacties, eetdagen ...
Als je dit overzicht hebt, dan kan je transparant communiceren over alle kosten die er komen kijken bij een deelname.
Je kan in eerste instantie overwegen om de basisprijs zo laag mogelijk te houden. Of in je prijzenpolitiek werken met gedifferentieerde prijzen zodat mensen in armoede minder moeten betalen. Ook kan je toelaten dat mensen in schijven betalen.
Daarnaast bestaan er verschillende systemen en mogelijkheden om mensen in armoede korting toe te kennen of om hen de kans te geven een deel van de gemaakte kosten terug te trekken. Sommige werken met hun eigen systemen. Zo zijn er verschillende (koepels van) jeugdverenigingen die een solidariteitsfonds aanleggen (check die van de chiro). Lokale verenigingen kunnen bij dit fonds terecht.
Ook zijn er werkingen die tweedehandskledij-en materiaal ter beschikking stellen. Ook buiten de eigen organisatie kunnen mensen in armoede terecht: bij het ziekenfonds, het OCMW of het lokaal netwerk vrijetijdsparticipatie.
Sommige gemeenten werken met een Uitpas of een ander kortingssysteem zoals vrijetijdscheques. Voor bovenlokale evenementen kunnen mensen in armoede terecht bij het Fonds Vrijetijdsparticipatie. Je kan ook je aanbod aan kampen en vakanties laten opnemen in het aanbod van het Steunpunt vakantieparticipatie. Je kunt er als organisatie voor kiezen om de deelnameprijs zelf voor te schieten en om mensen in armoede te ondersteunen in alle administratie verplichtingen die komen kijken bij zo’n tussenkomst. Waak erover dat je steeds voldoende discretie hanteert en het vertrouwen van mensen in armoede niet beschaamd.
Een verhoogde tegemoetkoming van het ziekenfonds biedt een goede indicatie. Personen met een laag inkomen hebben recht op zo’n verhoogde tegemoetkoming. Zij betalen minder voor gezondheidszorg en hebben nog andere financiële voordelen. Je kan dit ook gemakkelijk nagaan op de klevertjes van het ziekenfonds. De code op die klever eindigt op 1 in het geval van verhoogde tegemoetkoming.
Toch zijn er nog mensen die op die manier uit de boot vallen. Die net niet arm genoeg zijn, maar wel steun en hulp kunnen gebruiken. Vermeld daarom ook een tekstje in je folder en een bijbehorend contactpersoon. Bijvoorbeeld: “ We willen er echt zijn voor iedereen. Een beperkt budget mag geen reden zijn om niet deel te nemen. We kunnen in alle discretie een regeling uitwerken op maat. Je kan ons rechtstreeks aanspreken. Neem dan contact op met ... Ook via andere organisaties kan je ons op die manier contacteren. Spreek gerust ook iemand die je al kent en vertrouwt. We zorgen ervoor dat zo weinig mogelijk mensen op de hoogte zijn van de gemaakte afspraak. ”
Lees hoe Scouts en Gidsen Vlaanderen aan Scouting op maat doet. Over het wegwerken van financiële, materiële en andere drempels:
De bereikbaarheid en de beschikbaarheid van het aanbod hangen nauw samen. Geraken kinderen en jongeren gemakkelijk op eigen kracht bij het aanbod? Is het aanbod bereikbaar voor mensen die afhankelijk zijn van openbaar vervoer of die kampen met een verminderde mobiliteit?
Bereikbaarheid heeft ook te maken met de ‘kost’ van de verplaatsing in verhouding tot de ‘opbrengst’ van het aanbod. Sommige kinderen moeten bijvoorbeeld meerdere bussen nemen en verliezen veel tijd met wachten om een uurtje gitaarles te kunnen volgen.
Sommige dingen kan je als organisatie niet veranderen: je locatie bijvoorbeeld of de ruimtelijke ordening. Maar toch kan je ook tastbare inspanningen om de bereikbaarheid te verhogen. Zo organiseren sommige organisaties zelf vervoer. Zo zijn er speelpleinwerkingen en vakantieorganisaties die bussen inleggen. Andere organisaties waken erover dat hun activiteiten altijd vlot bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. Sommigen organiseren activiteiten op school, aansluitend aan de schooluren.
Op www.ikgeraakerniet.be vind je veel inspirerende voorbeelden van hoe je de zogenaamde mobiliteitsarmoede kunt tegengaan.
Bereikbaarheid heeft niet alleen te maken met een fysieke afstand die mensen moeten overbruggen, ook de mentale afstand speelt een belangrijke rol. Sommige wijken of buurten zijn ruimtelijk afgesloten van andere stukken van de stad, bijvoorbeeld door een treinspoor of een drukke verkeersweg die dwars door de gemeente loopt. Maar ook in landelijke gebieden is er soms een grote mentale afstand tussen verschillende deelgemeentes en het centrum.
Bijvoorbeeld: De stad Genk is opgebouwd als een ster, met in het midden het centrum en daarrond verschillende wijken. Er is enkel busvervoer van het centrum naar de wijken en omgekeerd. Wijken zijn onderling niet met elkaar verbonden. Inwoners gaan zelden naar een andere wijk. De leefwereld van de inwoners blijft beperkt tot hun eigen wijk.
Om hieraan tegemoet te komen, worden er buurtwerkingen opgericht of bouwt men een buurtschool uit tot Brede School zoals in Beringen-Mijn. Ook werkt men met mobiele werkingen die de wijken intrekken en/of met brugfiguren die de jongeren in de wijk proberen in contact te brengen met het aanbod buiten de wijk of die samen met hen een aanbod in de wijk opstarten.
Meer informatie vind je bij outreachend werken en bruggen bouwen.
Eénmaal ter plaatse is het belangrijk dat het gebouw en de omgeving toegankelijk zijn. Op www.toegankelijkejeugdlokalen.be vind je heel veel specifieke informatie over dit onderwerp op maat van het jeugdwerk. Op de site vind je goede voorbeelden, bruikbare informatie en relevante regelgeving. Plan je een verbouwing, dan kan je soms subsidies aanvragen bij de gemeente om de toegankelijkheid van je lokaal te vergroten. Op www.inter.vlaanderen vind je nog meer ruimere informatie over dit onderwerp.
Veel jeugdwerkactiviteiten gaan door op plekken die spannend en uitdagend zijn, net door hun fysieke ontoegankelijkheid. Hoe beide toch kunnen samengaan, lees je in deze publicaties van Demos.
Vaker dan je denkt, vermelden organisaties niet waar de activiteit precies doorgaat en hoe je die plaats kunt bereiken. Ze gaan ervan uit dat iedereen de locatie kent en de weg wel vindt. Toch is dat niet voor iedereen vanzelfsprekend. Geef daarom zoveel mogelijk informatie mee over de bereikbaarheid van je activiteit.
Drempels die te maken hebben met de bekendheid van je aanbod, worden ook onder bereikbaarheid geplaatst. Weet men dat het aanbod bestaat? Is er voldoende kennis over het aanbod (wie, wat, waar, wanneer ...)? Is de informatie gemakkelijk te raadplegen, niet enkel op internet of via bepaalde kanalen?
Je kan als organisatie nagaan waar en hoe je actief promotie voert. Zo maak je misschien wel reclame in alle ‘gewone’ lagere scholen, maar nog niet in het Buitengewoon Onderwijs? Misschien kan je samenwerken met andere organisaties of met tussenpersonen die je aanbod bekend maken in hun netwerk? Via probeersessies of door mee te werken aan openbare evenementen kan je je aanbod bekend maken bij een breder publiek.
Bekendheid en begrijpbaarheid gaan nauw samen. In het hoofdstuk ‘begrijpbaarheid’ hieronder vind je nog meer tips en inspiratie.
Om van een aanbod gebruik te maken, moet het aanbod er zijn natuurlijk, op een geschikt moment en binnen een haalbare of overbrugbare afstand. Dat laatste kan veranderen naar gelang kinderen ouderen worden. Aan de ene kant verbreden jongeren dan hun actieradius (de afstand die ze autonoom kunnen afleggen), maar tegelijk vergroot ook hun wens om zich autonoom te verplaatsen. Wie 17 is, laat zich niet meer zo graag met de auto brengen en halen door mama en papa. Aanbod dat wel beschikbaar is zolang ouders instaan voor het vervoer, valt soms weg zodra dit niet maar wenselijk of mogelijk is. Er zijn veel voorbeelden van de onbeschikbaar of moeilijk beschikbaar jeugdwerk:
Om deze drempel weg te werken, is er nood aan meer jeugdwerk, zeker op de plaatsen en momenten en voor die groepen waar er nu jeugdwerk ontbreekt. In de stukken ‘experimenteren’ op deze website vind je veel inspiratie over welke soort nieuwe initiatieven je kan nemen, hoe deze tot stand komen en welke mogeli jkheden er zijn om nieuwe initiatieven uit de grond te stampen. Organisaties kunnen hierin initiatief nemen, maar ook lokale besturen spelen een belangrijke rol om noden te detecteren en nieuwe initiatieven op te zetten of te ondersteunen.
Wie op regionaal vlak nieuw aanbod wil creëren voor kinderen en jongeren in een kwetsbare positie kan ook terecht bij de Vlaamse Overheid voor ondersteuning binnen experimenteel jeugdwerk.
Naast het creëren van nieuw aanbod, is het belangrijk dat organisaties beter met elkaar samenwerken en hun aanbod beter op elkaar afstemmen. Ook hier kan een lokaal bestuur een coördinerende rol opnemen. Een voorbeeld hiervan zijn de buurtgerichte netwerken voor kinderen en gezinnen. Lees hieronder de pdf 'Jong in de buurt' van Kind en Gezin:
Alles wat verband houdt met ‘inschrijven’ vormt een tweede element van beschikbaarheid. In sommige vormen van jeugdwerk is deelnemen erg makkelijk. Je hoeft je niet (lang) op voorhand in te schrijven en/of veel administratieve of andere verplichtingen na te komen. Je komt gewoon langs. Andere vormen van jeugdwerk zijn op dit vlak hoogdrempeliger:
Diensten of organisaties die mensen in een kwetsbare positie ondersteunen, starten best op tijd met de planning en invulling van de vakantieperiodes en ondersteunen mensen best bij het invullen van de nodige formulieren. Ze kunnen ook feedback bundelen en doorgeven aan de aanbieder. In dit artikel vertelt Sofie Hillemans van De Wegwijzer in Oostende hoe ze haar ondersteuning aanpakt.
Een laatste element gaat over de beschikbaarheid van de begeleiding. Zo is het een goed idee om een duidelijke aanspreekfiguur te voorzien voor ouders of voor externe organisaties en dit zo goed mogelijk te communiceren. Een aanspreekfiguur is het vertrouwde gezicht van de werking naar de buitenwereld. De drempel om deze begeleid(st)er aan te spreken is dan ook kleiner. De ouders weten dat ze bij hem/haar terecht kunnen met vragen, bedenkingen of zelfs klachten. Als die communicatie er niet is, dan verwordt een bedenking snel tot een frustratie en een reden om niet meer voor het aanbod te kiezen. Het spreekt voor zichzelf dat de keuze van de aanspreekfiguur belangrijk is. Een goede aanspreekfiguur heeft de volgende talenten:
Kinderen en jongeren in een kwetsbare positie willen graag eerst een goede band opbouwen met een begeleider. De activiteiten zijn ook belangrijk, maar het persoonlijk contact speelt een grote rol om zich veilig te voelen en begrepen te weten. Je leest er meer over in het hoofdstuk over bruikbaarheid hieronder.
Voor buitenstaanders is het niet altijd duidelijk wat er precies gebeurt in het jeugdwerk en wat daar de waarde en de betekenis van is. Wie de finesses niet goed kent, ziet het verschil niet altijd tussen initiatieven die door volwassenen worden ingericht en initiatieven van de jongeren zelf. Ouders nemen de verwachtingen van de ene vorm van vrijetijdsbesteding mee naar de andere …
Toch voelen jeugdwerkingen niet zo’n grote nood om hun werking te verduidelijken. Jeugdwerkdeelname is vaak ‘erfelijk’. Veel kinderen en jongeren in het jeugdwerk hebben ouders die zelf deelnemer en/of begeleider waren. Voor de meeste mensen is een extra woordje uitleg dus niet echt nodig.
Voor wie toch op ‘begrijpbaarheid’ wil inzetten, zijn er veel maatregelen die organisaties kunnen nemen.
Een belangrijke, maar niet zo evidente stap is dat organisaties zich bewust worden van hun eigen vanzelfsprekendheden, ongeschreven verwachtingen en jargon. Dikwijls heb je daarvoor de blik van een buitenstaander nodig.
Bijvoorbeeld: Veel jeugdverenigingen gaan op weekend in het lokaal van een andere jeugdvereniging. Deze lokalen zijn meestal niet te bereiken met het openbaar vervoer. Soms is er niet eens exact adres. Zeker als de deelnemers jong zijn, wordt er van de ouders verwacht dat ze hun kind op vrijdagavond brengen en op zondag terug komen oppikken. Deze gewoonte wordt niet echt in vraag gesteld, maar het is lang niet evident voor alle ouders om dit zomaar geregeld te krijgen. Wie het weekend mist, mist een deel van de sfeer en de verhalen. Maar ook het feit dat er geen rekening wordt gehouden met sommige thuissituaties creëert afstand tussen de werking en het gezin. Het gezin heeft het gevoel: dit is niets voor ons (soort mensen).
Ook is het goed dat je weet welk beeld er leeft van je jeugdvereniging in je omgeving en in de bredere samenleving. Hiervoor is het goed dat je af en toe eens uit je eigen netwerk stapt en een praatje maakt met de buren van je werking of met mensen die je werking niet zo goed kennen. Je kan ook doelgerichte gesprekken opzetten met mensen of organisaties die je feedback geven over je werking.
Sommige jeugdwerkingen zijn wat slordig in hun communicatie. Wijzigingen worden pas op het laatste nippertje aangekondigd, het beheer van adressen en contacten laat wel eens te wensen over, soms is het ene gezin wel op de hoogte en het andere niet … Een misverstand is gauw gebeurd. Ouders die vertrouwd zijn met de werking en/of stevig in hun schoenen staan, maken hier zelden een punt van. Maar ouders in een kwetsbare positie zien hierin soms een bevestiging van eerdere negatieve ervaringen met de samenleving. Ze denken dat ze niet op de hoogte zijn omdat ze niet belangrijk genoeg zijn om geïnformeerd te worden. Of ze denken dat de jeugdwerking bewust dingen voor hen verzwijgd, omdat hun aanwezigheid eigenlijk niet echt gewenst is. Dat is natuurlijk niet zo, maar toch kunnen mensen dit zo aanvoelen. Reken er niet op dat je dit altijd spontaan te weten komt. Het vergt een stevige vertrouwensband en soms flink wat aandringen voor mensen je vertellen wat er op hun lever ligt.
De communicatie naar en met mensen in een kwetsbare positie vergt dus soms meer zorg en omkadering dan jeugdwerkingen gewoon zijn, maar ook dan ze willen of kunnen bieden. Enkele tips voor wie hierin wil investeren.
Indien mogelijk investeer je best in veel verschillende informatiedragers (folders, affiches, website, facebookpagina …). Waak erover dat de informatie in voldoende eenvoudige taal is geschreven en geen voorkennis vereist. Sommige jeugdwerkingen vertalen hun informatiefolder ook naar een taal die in hun omgeving vaak wordt gebruikt of ze werken met duidelijke beelden en pictogrammen om hun informatie te ondersteunen.
Bijvoorbeeld: Voor kinderen en/of ouders die nog niet zo goed Nederlands spreken op jouw speelplein ontwikkelde de Vlaamse Dienst Speelpleinwerk een aanwijsboekje met foto's en pictogrammen om elkaar beter te begrijpen (download gratis). Je kunt elkaar letterlijk tonen wat je bedoelt.
Waak er ook over dat die beelden voldoende herkenbaar zijn voor de mensen die je wil bereiken. Als nergens een kind met een handicap of een andere huidskleur verschijnt in je communicatie, gaan mensen al snel denken dat zij niet tot de beoogde doelgroep behoren.
Probeer ook zo volledig mogelijk zijn in je informatie over de betaalbaarheid en bereikbaarheid van je aanbod. Stop de informatie over je toegankelijkheid niet weg achter allerlei clicks op je website, maar geef ze een prominente plek.
Informatie op papier of op het internet is noodzakelijk, maar vaak niet voldoende om mensen over de streep te halen. Dikwijls bereikt de informatie niet eens diegene waarvoor het is bedoeld. Informatie circuleert in netwerken. Als de netwerken elkaar niet raken, dan ook de informatie niet. Er is dan ook nood aan persoonlijk contact. Organisaties kunnen een aanspreekpersoon aanstellen. Ze kunnen ook rechtstreeks en persoonlijk aanwezig zijn op plekken of evenementen waar je de doelgroep kan ontmoeten. En/of ze kunnen samenwerken met mensen en organisaties die een brug slaan tussen verschillende netwerken. In het hoofdstuk Bruggen bouwen vind je hierover meer informatie.
Op huisbezoek gaan is een goede, maar arbeidsintensieve manier om de begrijpbaarheid van je aanbod te verhogen is. Je legt persoonlijk contact, je kan veel onduidelijkheden wegnemen, je krijgt een zicht op de thuiscontext …. Toch is een huisbezoek ook spannend voor sommige ouders, die misschien verlegen of wantrouwig zijn. Maar ook sommige (jonge) begeleiders kunnen erg zenuwachtig zijn om met ouders in gesprek te gaan. In de Handicap Infomap vonden we een aantal tips voor wie op huisbezoek gaat.
(Bron: onder andere uit Komkommerin, een brochure van ChiroJeugd Vlaanderen)
Je kan ook je persoonlijke fiche meenemen en die invullen samen met de ouders. Maar dat hoeft niet per se. Misschien hebben de ouders eerder nood aan een meer vrijblijvend kennismakingsgesprek. Het kan bedreigend overkomen om meteen een heel ‘dossier’ te moeten invullen. Dat lijkt misschien te bindend, te verplichtend. Bovendien kan de persoonlijke fiche een te strak keurslijf vormen, dat een echt gesprek in de weg staat.
Neem eventueel wel de fiche mee en laat die achteraf door de ouders invullen, nadat ze beslist hebben om hun kind naar de werking te laten komen.
Voor kinderen die thuis weinig of niets (kunnen) vertellen over hun avonturen in de jeugdwerking vormt een heen en weer-schriftje een handig instrument, zeker in het begin en als je weinig tijd of kansen hebt om met de ouders te babbelen. De animatoren vertellen kort wat het kind gespeeld heeft en kunnen allerlei vragen en bedenkingen neerpennen voor de ouders. Omgekeerd kunnen de ouders extra informatie en de nodige antwoorden bieden. Je kan van het heen-en weerschrift een echt ‘ik-boek’ maken met extra vragen, ruimte foto’s, aandenkens, ...
Sommige organisaties werken met een buddysysteem. Eén van de andere deelnemers of van de begeleiding wordt ingeschakeld als een extra steunfiguur. Hij/zij houdt contact voor en na de activiteit, zorgt er mee voor dat de nieuwe deelnemer/begeleider op de activiteit raakt, houdt een oogje in het zeil of de persoon wel aansluiting vindt en speelt informatie door. Dit kan werken, maar waak erover dat de buddy niet de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de persoon in kwestie. Ook de andere begeleiders en/of deelnemers spelen een belangrijke rol in de opname van nieuwe deelnemers/begeleiders in de groep.
Sommige werkingen besteden extra aandacht aan het onthaal en de verwelkoming van nieuwe deelnemers en begeleiders. Het kan de begrijpbaarheid van je werking ten goede komen om wat explicieter en langer stil te staan bij wat kan en niet kan en bewust een kennismaking met de bestaande deelnemers/begeleiders te voorzien. In de Handicap Infomap vind je veel tips en informatie om nieuwe mensen warm te verwelkomen.
Maar ook op overgangsmomenten kan het belangrijk zijn om te waken over de begrijpbaarheid van wat er gebeurt: de overgang naar een andere leeftijdsgroep, een kamp in het buitenland of de overgang van deelnemer naar begeleider. Het zijn allemaal kwetsbare momenten die ervoor kunnen zorgen dat iemand toch nog afhaakt omdat de persoon zelf of zijn omgeving niet goed begrijpen wat er verandert en waarom.
Tenslotte kan het nuttig zijn om voor sommige kinderen en jongeren je communicatie visualiseren met behulp van een infobord, een schematische voorstelling van de dag en met pictogrammen die de geschreven communicatie aanvullen. Deze hulpmiddelen kunnen houvast bieden aan kinderen die dat nodig hebben, maar hen ook helpen om keuzes te maken of om te vertellen wat er scheelt. We verwijzen opnieuw naar de Handicap Infomap voor meer gedetailleerde informatie.
Bruikbaarheid is misschien wel de minst bekende en moeilijkst te begrijpen drempel uit de reeks. Heel wat organisaties zijn zo overtuigd van de waarde van hun aanbod, dat ze zich nauwelijks kunnen inbeelden dat er kinderen en jongeren zijn die niet veel hebben aan hun aanbod.
Het aanbod staat ook zo centraal dat veel organisaties er volledig mee samenvallen. Ze kunnen zich niet voorstellen dat ze hun doel ook op een andere manier kunnen bereiken dan met de huidige manieren van werken. Aanbodssturing heet dit. Volgens onderzoeker Filip Coussée is die aanbodssturing bijna onvermijdelijk geworden in het jeugdwerk. Hij spreekt over de methodische identiteit van het jeugdwerk.
Wil je je verdiepen in het onderzoek van Filip Coussée? Dan vind je hier enkele artikels en onderzoeksrapporten:
Organisatoren zien hun aanbod ook steeds meer als een consumptiegoed. Wie het aanbod niet lust, gaat dan maar op zoek naar iets anders. Maar zo simpel is het niet. Sommige vormen van jeugdaanbod zijn nu eenmaal breder verspreid en meer gewaardeerd dan andere. Op sommige plaatsen en voor sommige groepen zijn er helemaal niet veel keuzemogelijkheden. Ouders moeten soms kilometers rijden om een bruikbaar aanbod te vinden. Kinderen en jongeren die moeilijk aansluiting vinden, zitten vaak thuis in hun vrije tijd of moeten hun plan trekken.
Bovendien kan je jeugdwerk ook zien als een gemeenschapsgoed. Jeugdwerk is een bouwsteen in de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Welk jeugdwerk we aanbieden, zegt iets over hoe we als samenleving kijken naar het opgroeien van kinderen en jongeren. Daar hebben we met z’n allen iets over te zeggen. Jeugdwerk is dus iets van ons allemaal. Niet alleen de mening van de sterke groepen telt. En als de samenleving verandert, dan is het logisch dat nieuwe stemmen en invalshoeken ook meetellen.
Bruikbaarheid slaat op de (mis)match tussen het aanbod en de noden/behoeften/wensen/belangen van de potentiële deelnemers. Bruikbaarheid betekent dat deelnemen aan een aanbod een verandering oplevert, die door de betrokkenen als wenselijk en betekenisvol wordt gezien (Coussée & Roets, 2011).
Volgende vragen helpen om een invulling te geven aan het abstracte begrip ‘bruikbaarheid’:
Voor de meeste vormen van jeugdwerk staat het activiteitenaanbod voorop. Zo presenteren organisaties zich aan hun potentiële deelnemers. Ze vertellen wat er allemaal te doen is. De band met de begeleiding volgt uit het deelnemen aan de activiteiten. Maar voor kinderen en jongeren in een kwetsbare positie is de begeleiding in eerste instantie belangrijker dan het aanbod zelf.
“De (persoon van de) jeugdwerker is voor mij het centrale element van laagdrempeligheid/toegankelijkheid. De jeugdopbouwwerker staat model voor wat ik van een jeugdwerker verwacht. De basis is betrokkenheid op jongeren. Veel meer dan een aanbieder van activiteiten, zie ik een jeugdwerker als iemand die kinderen, jongeren en hun ouders centraal stelt, in de eerste plaats aanwezig is/present is, geïnteresseerd is, een relatie kan aangaan, zich kan inleven in de leefwereld en er aansluiting bij kan vinden. Van daaruit kan hij/zij een belangrijke rol spelen: warmte en waardering brengen, feedback geven waar ze iets mee zijn – niet te pas en te onpas maar met een goeie timing. Het gaat vooral om ‘zijn’ eerder dan ‘doen’, maar dan wel erg bewust. Het gaat eerder om een rolmodel zijn, meer ‘tonen’ dan ‘zeggen’. Belangrijk is ook dat je bereid bent om te leren en dat je je niet bevoogdend opstelt. Verder is het belangrijk dat een jeugdwerker de autonomie van de jongeren versterkt zodat ze meer vat krijgen op hun leven, dat hij actie (helpt) ondernemen en voor continuïteit zorgt. Daarvoor heeft een jeugdwerker ook veel ondersteuning nodig, bijvoorbeeld via intervisie.” (Robert Crivit, Kinderrechtencoaltie)
Maar ook na het eerste contact blijft de persoon van de begeleider belangrijk voor kinderen en jongeren in een kwetsbare positie:
Niemand is graag de vreemde eend in de bijt. Kinderen en jongeren vinden het leuk om zich te nestelen in de veiligheid van een vertrouwde groep. Voor sommigen betekent dit: zitten er in de groep kinderen en jongeren die opgroeien in dezelfde levensomstandigheden? Vind ik steun en (h)erkenning bij de andere kinderen? Kan ik hier op mijn gemak zijn zonder dat ik me hoef te schamen of hoef aan te passen? Zo genieten sommige dove kinderen van een aanbod in gebarentaal. Dat is voor hen echt comfortabel.
Maar evengoed kunnen kinderen bepaalde verschillen overbruggen omdat ze op andere vlakken overeenkomsten voelen met de andere deelnemers, zoals een gedeeld talent of een gezamenlijke interesse of passie. Ze genieten ervan dat bepaalde verschillen naar de achtergrond verdwijnen of zelfs compleet verdampen. Ook dan gaan ze op in een groep, maar op basis van een ander gedeeld kenmerk dan hun migratieachtergrond, maatschappelijke positie of handicap. Allebei de groepssamenstellingen zijn relevant, het is een én-én verhaal.
Natuurlijk willen de meeste kinderen en jongeren gewoon spelen, vrienden ontmoeten, avonturen beleven en grenzen verleggen. Dat gaat in zowat elke vorm van jeugdwerk. Maar kinderen en jongeren in een kwetsbare positie hebben ook andere vragen en noden.
“Als de leefomgeving een belemmering vormt voor kinderen en jongeren om ongestoord rond te hangen of als er gewoon geen speelruimte is, dan is jeugdwerk bruikbaar als daar samen met jongeren iets aan gedaan wordt. Als jongeren werk zoeken, maar in elk interimkantoor wandelen wordt gestuurd, dan zal bruikbaar jeugdwerk daarmee aan de slag gaan, desnoods actie voeren of zelf werkprojecten starten.” (Filip Coussée, 2011).
Ook de ouders spelen een belangrijke rol, zeker als de kinderen nog jong zijn. Ook voor hen speelt bruikbaarheid een rol. Voor heel wat ouders was de leerwinst die een activiteit kan opleveren een belangrijke factor. Sport wordt door de ouders erkend als 'gezond' en een goede manier om energie kwijt te raken. De leercomponent bij sporten is ook voor de meeste ouders evident duidelijk: kinderen leren er bepaalde vaardigheden en competenties zoals lichaamsbeheersing, samenwerken, discipline. Vrijetijdsinitiatieven waarin spel en creativiteit centraal staan, lijken voor heel wat ouders minder nuttig of bruikbaar. Spelen kunnen ze immers toch ook thuis, op school of op straat? Het vormt dan ook een uitdaging voor aanbieders van spel en creatieve activiteiten om de leerwinsten van deze activiteiten te expliciteren naar ouders.
Sommige ouders met een migratieachtergrond hechten vaak veel belang aan de religieuze opvoeding van hun kinderen en aan het aanleren van de taal en cultuur van het land van (verre) herkomst. Zo kunnen kinderen en jongeren bijvoorbeeld blijven communiceren met hun grootouders en familieleden. In het kader hiervan worden er binnen de eigen gemeenschap activiteiten georganiseerd. Zo nemen veel kinderen in hun vrije tijd deel aan Arabische lessen en activiteiten van de Koranscholen. Hier gaat vaak een aanzienlijk deel van hun vrije tijd naartoe.