Kinderen en jongeren worden daar zorgzaam ondersteund en begeleid. Alleen één deur blijft vaak dicht, bij gebrek aan scharnieren: die naar ‘vrije tijd daarbuiten’. Eveline spreekt uit ervaring. In haar rugzakje zitten 5,5 jaar in de jeugd - hulp. Laura vertelt als jeugdwelzijnswerker over haar instap in ‘Maak tijd vrij’, een project van De Ambrassade dat jeugddiensten en jeugdwerk aan jeugdvoorzieningen koppelt.
“Ik heb in verschillende jeugdhulpvoorzieningen gewoond. Op mijn 17e woonde ik alleen. Alleen al omdat ik regelmatig verhuisde, was het moeilijk om aansluiting te vinden bij een vereniging. Bovendien vroegen andere dingen in mijn leven voorrang. Of dat vonden toch mijn begeleiders. Wat niet goed liep thuis of op school, wat niet klopte, moest eerst opgelost worden, met een begeleidingsplan en doelstellingen.
Het kon wel zijn dat in zo’n plan stond dat je best wat sport. Maar niemand vroeg of je wel zin had in die vrije tijd. Als je zélf iets wilde doen, moest je door onvoorstelbaar veel geregel. Zelfs als je gewoon je vrienden wilde zien na school.
Ik leerde nog niet zolang geleden welk jeugdwerk er allemaal bestaat. Ik wist ervoor niet dat er meer was dan de scouts. Wat had ik graag toneelkampen gedaan … Want al voor ik in de jeugdhulp belandde, speelde ik toneel. Om dat te kunnen voortzetten, moest ik door een mallemolen van gesprekken met mijn consulent, een zoektocht naar een potje om mijn inschrijvingsgeld te betalen, contacten met de toneelschool om me te controleren. Heb daar echt voor moeten ijveren, met zelfgeschreven brieven naar de jeugdrechter.
Als kind zat ik heel even in de Chiro, maar kon naar pakweg de helft van de activiteiten niet komen. Dus dat marcheerde niet. Mijn eerste volgende ervaring met het jeugdwerk kwam pas later. Toen mijn voorziening sloot in de zomer moést ik op kamp. Ik had daar niks in te zeggen. Dat voelde niet goed, ik voelde me te veel, een last. Ik was de enige plek waarvan ik zeker was kwijt, ook al was dat een voorziening. Daarom was ik toen ook wat wantrouwig en opstandig, in het begin. Ook omdat ik doorhad dat ik na een week weer afscheid zou moeten nemen van deze nieuwe mensen.
Op mijn 15e ben ik op een positievere manier in contact gekomen met het jeugdwerk. Ik wilde zelf kampen begeleiden, want dan zou ik kunnen kiezen waar ik naartoe trok. En vaardigheden opbouwen, die me zouden helpen om later aan werk te geraken, zodat ik alleen zou kunnen gaan wonen. Een redenering die me was aangeleerd.
Mijn schoolvriendin vertelde me over een cursus die Koning Kevin gaf. Voor mij een dure cursus. Dus weer volgde heel wat gedoe rond centen en toestemmingen. De meeste begeleiders van mijn voorziening toen wisten niet eens dat zo’n cursus bestond. Maar het lukte wel: ik mocht op cursus, en startte daarna bij Free-Time als animator.
Ik werd efficiënt in mijn aanvragen bij mijn consulent en de jeugdrechter voor mijn kampen. Alles zocht ik netjes uit: hoe ik op de locatie zou geraken, wanneer de voorbereidingen door zouden gaan, hoe dat zou betaald worden. Want er werd ook vrije tijd afgepakt in een voorziening, als iets verkeerd liep. Dat mocht me niet overkomen.
Bij kampen zonder overnachtingen kon ik meestal mijn achtergrond wel verbergen. Maar als ik buitenshuis moest overnachten, moesten mijn mede-animatoren van de jeugdrechter bevestigen dat ik er was. Dan voel je je raar. Ik wou daar gewoon zijn als animator, zonder stempel.
Hoe hard een voorziening ook haar best doet om een thuis na te bootsen, je blijft je toch anders voelen dan andere jongeren. Dat zat ’m ook in kleine hoekjes: een trui van het animatorkamp kopen, betekende dat het budget voor mijn bestek en mijn borden op zou zijn. Als we met de ploeg iets gingen drinken, ‘had ik geen dorst’. Maar eigenlijk had ik gewoon geen zakgeld. Een vergadering die verzet werd, een spontane avondactiviteit met een team? Ik kon niet mee. Ik wilde dat ook niet verklaren. Dus ik werd wel eens ‘saai’ genoemd.
Ik leefde in twee verschillende werelden. Hoe naar mij werd gekeken, verschilde zo hard. In de jeugdhulp werd gekeken vanuit de problemen die aan mij kleefden. In het jeugdwerk naar wat ik wilde en kon. Op kamp was ik al snel verantwoordelijk voor veel kinderen, stak ik hun kamp in elkaar en praatte ik met hun ouders. Daar kon ik supertrots op mezelf zijn, voelde ik erkening. Ik kreeg die vrijheid en dat vertrouwen. Maar ’s avonds keerde ik terug naar de voorziening, en werd ik terug behandeld als een kind-met-eenprobleem, dat vanalles moest: contact herstellen met thuis, ervoor zorgen dat het op school goed gaat, een eigen appartement vinden, geld verdienen.
Het is me gelukt om met een achtergrond in de jeugdhulp toch heel wat kansen uit het jeugdwerk te grabbelen. Vandaag woon ik alleen, ben al enkele jaren jongerenadviseur bij de Vlaamse Jeugdraad, heb mijn studies aan de unief net afgerond en heb een toffe job. Ik heb veel aan het jeugdwerk gehad, maar wel omdat ik zelf bergen werk heb beklommen. Het zou veel kunnen betekenen voor andere jongeren als die stap naar jeugdwerk en vrije tijd veel makkelijker kan”.
“Mijn bazen vinden het oké als ik niet achter mijn bureau zit. Het is mijn job om erachteruit te komen als jeugdwelzijnswerker van de gemeente Schoten. Ik zet preventiecampagnes op met secundaire scholen, ik regel kortingen via de vrijetijdspas, ik praat in het jeugdhuis met jongeren … Ik zet me niet louter in voor kinderen en jongeren in kansarmoede, maar breder. Het jeugddienstteam is deel van de dienst vrije tijd. En bovendien, een gemeente moet aandacht hebben voor het welzijn van ál haar kinderen en jongeren.
De jeugdbeweging leerde en gaf me zelf veel. Een netwerk, bovenal, je sociaal kapitaal. Herinneringen en vrienden die de rest van je leven een rol kunnen blijven spelen. Veel jongeren blijken dat niet te hebben, leerde ik. Zeker voor jongeren uit voorzieningen is die connectie met het jeugdwerk niet vanzelfsprekend. Terwijl ze in heel wat jeugdwerkvormen kunnen vinden wat ze nodig hebben: andere mensen op een andere plek, zich écht kunnen ontspannen, niks moeten. Even gewoon of bijzonder zijn, maar dat bovenal zelf kiest. Het is niet omdat je in een voorziening leeft, dat je niet gewoon graag iets leuks wil doen. Dus met ‘Maak tijd vrij’ zetten we ons extra in voor hen.
Toen we de oproep van De Ambrassade in onze mailbox ontvingen, was ik daarom meteen enthousiast. En mijn schepen zeker ook. Die begon onmiddellijk mee te denken. Vrij snel waren de eerste contacten gelegd met begeleidingshuis Juno, waar ongeveer 60 kinderen en jongeren leven die (tijdelijk) niet thuis kunnen wonen. Er lag dan ook al een basis. Ik had er stage gedaan en had al contacten voor de vrijetijdspas en grabbelpas. Dat vergemakkelijkte de opstart.
Wat ik deels al wist, en nu echt mee kon aanpakken: je mag niét overschatten hoeveel de verschillende partijen in een project als dit al weten over elkaar. Want dat is echt weinig. Medewerkers van een instelling weten vaak niet welk aanbod en welke tegemoetkomingen er zijn. Jeugdwerkverenigingen hebben geen idee van de kinderen en jongeren die in de instelling vlakbij verblijven. En een jeugddienst denkt vaak dat die begeleiders van de voorziening de jeugdverenigingen wel weten te vinden. Maar die hebben daar helemaal geen tijd voor. Een brug vinden, betekent dat je eerst in kaart moet brengen wie elke partner is en wat er al bestaat.
Want jongere kinderen kun je nog wel eens iets laten proberen, en de kans is groot dat dat losloopt. Na ongeveer 12 jaar wordt dat moeilijker. Dan zijn er meer drempels en vooroordelen. Een uniform aandoen, is bijvoorbeeld geen goede eerste stap. We konden er al wel voor zorgen dat Juno zichzelf voorstelde op een jaarlijkse vergadering voor het jeugdwerk. Dat boeide de jeugdverenigingen echt. Een scoutsgroep ging zelfs al helpen op het openingsfeest van de nieuwe gebouwen van Juno. En Juno kwam al eens met een groep jongeren langs in het jeugdhuis. Elkaar vinden heeft tijd nodig. Een beeld vormen, er wat meer van horen, daar begint het bij. ‘Take it easy, but take it’, dat is mijn mantra. Het gaat niet altijd vanzelf of snel. Maar het gaat wél.”
Pas als iedereen gelooft in hetzelfde, geraak je vooruit: een schepen en een jeugddienstteam, een voorziening in de buurt, jeugdwerkinitiatieven en jongeren uit de jeugdhulp zelf. Extra punten geven binnen een subsidiereglement kan een averechts effect hebben, want jeugdverenigingen laten zich misschien zo wel overtuigen, maar die jongeren niet.
Niet vanuit hun probleem-zijn. Kijk naar jeugdwerk om wat het is. Niet om zijn praktisch of therapeutisch nut.
Investeer tijd en energie in kennismaking en verkenning. Of in een goed online overzicht en folders van jeugdverenigingen en lokale jeugdhulp, een gekend telefoonnummer van de jeugddienst, buiten een concreet samenwerkingsproject om.
Elke partner moet weten dat dit tijd vraagt, van elke betrokken partij.
Vind vaste contactpersonen bij elke partner in deze samenwerking. Door die persoonlijke connectie help je ook je project vooruit.
Er zijn creatieve oplossingen nodig. Oplossingen die nog nooit eerder bedacht of uitgerold zijn. Maar net die vormen vaak de brug die echt verbindt.
Dat mag ook iets ‘kleins’ zijn als ‘hoe kunnen we de toeleiding naar ons gemeentelijk activiteitenaanbod zoals Grabbelpas of de vrijetijdspas vergemakkelijken?’ Daarbij zien alle betrokken partijen vrij snel een eerste resultaat. Niemand heeft tijd voor vage projectideeën.
En zorg mee voor de discretie die ze zoeken.
Dit artikel staat in de 4e editie van het Ambras magazine. Lees het volledige magazine: