Als overheid ben je op verschillende manieren betrokken bij gedeeld gebruik. Vanuit die verschillende rollen kan je gedeeld gebruik faciliteren, maar in heel wat gevallen ook bemoeilijken.
Eén van de gevolgen van de diverse rollen van de overheid bij gedeeld gebruik is dat heel wat verschillende overheidsdiensten en –niveaus op één of andere manier betrokken zijn bij het delen van ruimte
Bij gedeeld gebruik zijn in vele gevallen meerdere overheidsdiensten en beleidsniveaus betrokken. Voor gedeelde ruimte initiatieven is dit niet altijd even overzichtelijk. Ze weten vaak niet waar ze terecht moeten. En als verschillende overheden elkaar tegenspreken wordt het helemaal een warboel.
Wil je als lokale overheid het delen van ruimte stimuleren, hou dan zeker rekening met deze succesfactoren
Een overkoepelende visie op gedeeld gebruik die breed gedragen wordt door alle diensten van de gemeente of stad is erg belangrijk om een positief beleid te kunnen voeren met betrekking tot gedeeld ruimtegebruik.
Een sterke en breed gedragen visie is een eerste stap. Zorgen dat de verschillende administraties en beleidsmakers deze samen realiseren is een volgende. Ook dit is niet altijd evident. Nochtans is het van groot belang dat de verschillende geledingen binnen de overheid elkaar vinden, en dat de overheid met één stem spreekt.
In Gent coördineert de dienst Beleidsparticipatie het beleid rond tijdelijke invullingen. Deze dienst staat rechtstreeks onder de burgemeester, waardoor het gemakkelijker is om een stads-breed beleid te voeren met betrekking tot tijdelijke invullingen, en daarbij verschillende andere diensten te betrekken.
Ten derde is het belangrijk dat organisaties, burgers, jongeren die het initiatief willen nemen om ruimte te delen de weg vinden naar en binnen de overheid. Dat kan informeel, door op lokaal niveau te zorgen voor een korte lijn tussen de gemeente en de burgers. Dat kan informeel, door op lokaal niveau te zorgen voor een korte lijn tussen de gemeente en de burgers.
Voor Annalisa Gadaleta, schepen van leefmilieu van Sint-Jans-Molenbeek, is het net deze kortere lijn tussen burgers en overheid die verklaart waarom het voor de gemeente Molenbeek gemakkelijker is om gedeelde ruimte initiatieven te ondersteunen dan voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: “Waarom wij dat doen en niet het gewest? Dat heeft veel te maken met de link die je hebt met de gemeente.
In het Brussels Gewest zijn negentien gemeenten. Burgers vinden heel gemakkelijk de weg naar de gemeente, zo staat bijvoorbeeld mijn gsm nummer op de website. Mensen kunnen heel snel een afspraak maken. Dat is veel toegankelijker.
Als je naar een minister moet gaan geldt er een totaal andere sfeer. Gewestelijke administraties zijn veel minder toegankelijk. Wij staan veel dichter bij de mensen. Dat maakt dat wij sneller bereikbaar zijn. Een minister komt één keer per zes maand of per jaar eens op bezoek. Wij passeren bijna elke week. We zijn veel dichterbij en veel meer betrokken.” (Annalisa Gadaleta, schepen Sint-Jans-Molenbeek)
Dit kan echter ook geformaliseerd worden door te zorgen voor een duidelijk en betrokken aanspreekpunt binnen de gemeente. Zulke aanspreekpunten fungeren als tussenpersoon tussen een gedeelde ruimte initiatief en de verschillende administraties, zodat initiatieven niet langs tien verschillende diensten moeten passeren.
In Gent voorziet de stad een vorm van begeleiding voor tijdelijke invullingen. Daarbij wordt een meter of peter aangesteld voor elke gesubsidieerde tijdelijke invulling. Deze peter of meter is een medewerker van een stadsdienst die als aanspreekpunt fungeert en zijn netwerken binnen de stad en expertise ter beschikking stelt van de tijdelijke invulling. De eerste experimenten met dit meter-peter systeem waren positief.
Er is een groot verschil tussen de manier van werken van een overheid en van een gedeelde ruimte initiatief. De formele en strikte logica van de overheid – met regels die gevolgd moeten worden – en de pragmatische en organische aanpak van gedeelde ruimte initiatieven zijn niet altijd gemakkelijk met elkaar te verzoenen.
Andrea Urbina, die vanuit Leefmilieu Brussel het project Allee du Kaai opvolgt, benadrukt het belang van een soepele aanpak vanuit de overheid met betrekking tot gedeelde initiatieven: “Als je het bestek van in het begin ziet en hoe we nu aan het werken zijn met de jongens van Toestand is dat al heel veel geëvolueerd.
“We krijgen veel positieve feedback van officiële instanties [over Allee du Kaai]. Ze weten niet altijd hoe ze er mee om moeten gaan, maar vinden het wel leuk. Het project krijgt wel goodwill, maar met goodwill sta je niet boven de wet. Regels blijven onaangepast aan wat wij doen.” (Pepijn Kennis, Toestand)
Dat verschil in aanpak is erg duidelijk bij Canal Park Bxl, een pop-up parkje dat door buurtbewoners werd opgericht aan de Ninoofsepoort in Brussel: “We hebben nog geen problemen gehad met het gewest. Ze zijn op de hoogte dat we dingen willen doen. We gaan niet elke keer als we iets gaan doen hen verwittigen.
Als we dat elke keer moeten doen en elke keer moeten wachten op een antwoord kunnen we niets doen. Als ze daar komen en ze zien dat er dingen gebeurd zijn dan weten ze wel waar het vandaan komt.
We hebben een aantal maand geleden al gevraagd om een vergadering. Ze kunnen ons niet verwijten dat we dingen doen zonder hen op de hoogte te brengen. Pascal Smet heeft geantwoord dat er, voor er een vergadering komt, eerst een aantal officiële stappen moeten gebeuren. Hij wil eerst grondboringen laten doen om te zien of de site vervuild is.
Maar we zitten met een betonplaat dus als we op die betonplaat iets doen maakt het niet uit, zelfs al is de site eronder vervuild. Dat zijn officiële stappen die het gewest wel moet zetten, en daarom heeft hij gezegd dat we moeten wachten met de vergadering tot zij de officiële stappen gezet hebben. Dus voorlopig hebben we nog geen vergadering gehad.” (Kobe Lootens, Canal Park Bxl)
In de praktijk zullen gedeelde ruimte initiatieven de regels dan ook niet altijd even strikt volgen, al is het maar uit onwetendheid. Uit sympathie knijpen overheden in zulke gevallen al eens welwillend een oogje toe.
Een soepel en flexibel beleid met betrekking tot gedeelde initiatieven is dus nodig om engagement van onderuit niet onmiddellijk te smoren in complexe regelgeving en trage procedures.