Onderstaand artikel is geschreven door onze beleidsmedewerker jeugdruimte Peter Bosschaert. Dit artikel verscheen in RUIMTE nr. 46, het tijdschrift van de Vereniging van Ruimteplanners in juli 2020, www.vrp.be.
Wanneer schoolruimten gedeelde ruimten worden
Binnen de beperkte oppervlakte waarover Vlaanderen beschikt, strijden heel wat functies om plaats. Onze publieke ruimte staat onder druk en kinderen en jongeren ondervinden daar steeds meer de gevolgen van: het verdwijnen van jeugdruimte en (in)formele speelplekken, het toenemende autogebruik en een groeiende intolerantie ten aanzien van kinderen en jongeren zijn daarbij de grootste boosdoeners.
Een aantal van de maatschappelijke ontwikkelingen die zich vandaag voordoen, verplichten ons om de manier waarop we onze ruimte invullen en gebruiken te herdenken, zodat er meer kwaliteitsvolle plekken komen op maat van kinderen en jongeren. Collectief gebruik, publiek gebruik van private of semipublieke ruimte, en gedeeld gebruik – het samenbrengen van verschillende activiteiten in dezelfde ruimte – winnen daarbij aan belang.
Op een goed ingerichte speelplaats kunnen kinderen ravotten, maar ook tot rust komen, vriendjes maken en genieten van de natuur. Door speelplaatsen te delen of open te stellen, kunnen kinderen, jongeren, het jeugdwerk en andere gebruikers niet enkel tijdens de schooluren, maar ook na schooltijd, in het weekend en tijdens de vakanties genieten van deze waardevolle plekken. Op die manier ontstaat er extra ruimte én heel wat maatschappelijke winst.
Terwijl scholen al langer goede leerlingen waren in gedeeld gebruik (delen van sportinfrastructuur en polyvalente ruimten in het kader van het Brede School-idee), zien we dat ze vooral de laatste jaren verdere stappen zetten in het delen van hun speelplaats en/of de daarbij horende omgeving.
Foto: Sint-Paulus in Kortrijk
Het ‘bureau voor jonge zaken’ De Ambrassade treedt op als belangenbehartiger van kinderen, jongeren en hun organisaties. Momenteel onderzoekt ze op welke manier scholen hun speelplaats enerzijds bewegingsvriendelijker kunnen maken en anderzijds ook kunnen openstellen voor de buurt en het jeugdwerk. Samen met MOEV ondersteunen we scholen die in 2019 van de Vlaamse overheid middelen kregen om hun speelplaats te herdenken.
Een belangrijk beoordelingscriterium bij deze oproep was de manier waarop een school acties onderneemt om haar speelplaats ook met anderen te delen. Liefst 195 scholen dienden een dossier in, waarvan er 114 effectief subsidies kregen. De grote belangstelling voor deze oproep toont aan dat heel wat scholen een grondige denkoefening willen maken over hun beschikbare ruimte. Hun relatie met de buurt en buurorganisaties is daarin een belangrijker aspect geworden.
Met dit idee in het achterhoofd, startte men in 2016 ook bij basisschool Sint-Paulus in Kortrijk met een lang proces rond de herinrichting van de speelplaats. Cedric Ryckaert, leerkracht en aanjager van het project, vertelt gepassioneerd hoe alles begon met een droom om de speelplaats van 4.000 m² te ontharden en de kinderen meer spel- en leeruitdagingen te geven door middel van een ‘extreme make-over’.
Bij de eerste plannen was openstelling zeker niet de hoofddoelstelling. Toch ging het al snel die richting uit. Projectoproepen, zoals Proeftuin Ontharding van het departement Omgeving en Bewegingsvriendelijke en gedeelde speelplaatsen van departement Jeugd, Onderwijs en Sport in 2018 beloonden immers indieners met een doordachte visie op het gedeeld gebruik van de speelplaats. Cedric licht toe: ‘Zo’n projectoproep werkt inspirerend en zorgde ook bij ons voor een denkoefening rond gedeeld gebruik. Onze school is een speel- en leerplaats. Alles wat in de buurt is, geeft ook leerkansen. Zoals de bib, een natuurlijke berm, historische gebouwen,… Als je impact wilt hebben op die buurt, is openstelling zeker een meerwaarde. Het lijkt me bovendien niet meer dan terecht dat de gekregen publieke middelen op die manier ook terugvloeien naar de gemeenschap.’
Door de ligging van de school is er echter weinig sociale controle mogelijk en heeft men er weleens last van inbraak en vandalisme. Dit impliceert dat er ook weinig mogelijkheden zijn voor een totale openstelling van het schooldomein en daarom werd ervoor gekozen te investeren in camerabeveiliging en een badgesysteem voor gebruikers. Vanuit die beginsituatie werd een visie op gericht gedeeld gebruik uitgewerkt en zal er vanaf dit jaar met een viertal gebruikersgroepen geëxperimenteerd worden:
Sommige scholen gaan nog een stap verder en breken letterlijk hun muren open. Zo stapte de gemeenteschool in Zoersel zélf naar de gemeente met de vraag om het onderbenutte parkje naast de school te kunnen gebruiken als extra speelplek. Het parkje wordt deels heraangelegd en er komen speeltoestellen.
Maar ook vrije scholen kunnen in samenwerking met hun beleidsmakers mooie dingen verwezenlijken. Eveneens in Kortrijk zal vrije basisschool Sint-Amands Zuid de komende jaren letterlijk haar ‘asfaltvlakte’ openbreken en wordt, na overleg met de buurt, de speelplaats permanent toegankelijk voor de omwonenden. Op die manier krijgt de buurt er een groene en aangename plek bij. En met de parking voor de deur van een rusthuis op de Groeningelaan in Kortrijk gaat men nog verder. Daar zal de ontharding gebruikt worden als speelruimte voor de Sint-Jozefschool.
Hoewel het initiatief en de trekkersrol om speelplaatsen en/of de schoolomgeving aan te pakken vanzelfsprekend altijd bij de scholen zelf ligt, kan je als gemeente een belangrijke rol spelen om in dergelijke projecten de juiste dynamiek en een duurzame visie te creëren. Vanuit de good practices in Kortrijk gingen we te rade bij Hannes Vanmeenen, jeugdambtenaar en coördinator Kindvriendelijke stad Kortrijk:
‘We willen graag dat kinderen zich zoveel mogelijk kunnen uitleven in het groen in hun eigen woonomgeving. We werken daarvoor met een perimeter van maximum 400 meter. In een stad moet je daarvoor verder denken dan speelpleintjes. Alternatieven zoals groene en gedeelde speelplaatsen kunnen een belangrijke schakel zijn. We gingen op zoek naar een win-win situatie. Heel wat scholen zitten al op de piste van vergroenen. Wij voegden daar het ingrediënt ‘openstellen’ aan toe en gingen vervolgens luisteren hoe de stad hen kon ondersteunen. Via een Facebook-event organiseerden we een intervisiegroep waar zowel leerkrachten, directies als ouderraden op afkwamen. Er ontstond een bottom-up dynamiek waarbij scholen elkaar vooruit stuwden in het vergroenen, maar zeker ook in het openstellen. Als stad hebben we dus in de eerste plaats de rol van stimulator en verbinder gespeeld. Voor ons was het belangrijk om de echte drempels te kennen, zodat we daarna een nieuw ondersteuningsreglement konden ontwikkelen op maat van de noden die Kortrijkse scholen zelf aangaven.’
Gesteund door het schepencollege, werd een proeftraject op poten gezet. Scholen konden hun project voorstellen, en een bescheiden budget van 15.000 euro werd verdeeld volgens verschillende categorieën (vergroenen, speelwaarde, ontharden, educatie, …). Ook openstelling was een van die parameters. De stad leerde vooral veel uit de jurygesprekken met de indieners. Hannes: ‘Wat we vooral wilden te weten komen, was waar scholen naar op zoek waren en waar ze op vastliepen. Bij openstelling zijn die gesprekken echt nodig. Want als een semipublieke ruimte een publiek karakter krijgt, vraagt dit ook een toekomstig engagement van de stad. Die beheersmatige ondersteuning (maaibeheer, keuring speeltoestellen, tussenkomen bij kosten van vandalisme of zelfs aankoop van infrastructuur, …) moet heel duidelijk zijn en wordt dan finaal in een afsprakennota gegoten.’
Foto: Moekbeke Waes (c) Bo Verwulghen
Peter Tanghe, coördinator planning & openbaar domein bij de Stad Kortrijk, treedt zijn collega bij: ‘Je moet de mogelijkheden rond gedeeld gebruik inventariseren en daarna trachten met de school samen te werken. Zo wordt bij Campus Kaai, de publieke sportsite van het Guldensporencollege, het stadsvernieuwingsproject Overleie als hefboom gebruikt om de schoolsite ‘open te breken’ met een fiets- en een wandelroute. Als stad gaan we ervan uit dat publieke ruimte zo breed mogelijk geïnterpreteerd kan worden. Ons team van ruimteplanners heeft de taak om altijd te vertrekken van een integrale benadering. Wanneer je ruimte te veel in hokjes gaat bekijken en bijvoorbeeld alleen leerlingen en personeel als gebruikers van de school beschouwt, dan wordt het heel moeilijk. Het is aan een stadsdienst Ruimte om de verschillende actoren deze bril aan te reiken.’
Om goed ruimtebeleid te verwezenlijken vanuit een integrale benadering is ‘menselijke’ samenwerking cruciaal. Ruimteplanners dienen initiatief te nemen om hun netwerk in de gemeente uit te bouwen. Ze dienen daarbij rekening te houden met de verschillende tijdsperspectieven waarin diensten gewoon zijn om te werken. Jeugddiensten, bijvoorbeeld, volgen vaak schooljaren om het gros van hun dienstverlening te verwezenlijken. Werken met ruimteplanners vraagt tijd en dit matcht dus niet altijd met de eigen planning.
Peter Tanghe: ‘Het gros van onze tijd investeren we in het samenzitten met de verschillende actoren om zo te evolueren naar een win-winsituatie, binnen een duidelijk uitgezet kader voor de invulling van de publieke ruimte per project. Dit vraagt van de gemeentediensten de nodige knowhow om een traject op te zetten rond gedeelde ruimte. Met die knowhow krijgen we ook andere diensten mee. Zo zetten we onze kennis in om bijvoorbeeld samen met de sportdienst te bekijken hoe we gedeeld gebruik mogelijk kunnen maken door het herinrichten van ruimten op “gesloten” sportcampussen.
Een netwerk in de gemeentediensten is ook heel waardevol omdat je als ruimteplanner niet altijd zelf met doelgroepen werkt. Peter Tanghe: ‘De jeugddienst is in dit geval een belangrijke partner. Zo zit de ambtenaar Speelweefsel wekelijks een dag bij ons op het bureau. En om meer diversiteit in het participatieve proces te krijgen, werken we samen met mensen van de gebiedsgerichte werking.’
Belangrijk is ook dat je als ruimteplanner schakelt. Waar de school zelf vragende partij is om haar ruimte open te stellen, sta je aan de zijlijn, maar een heel ander verhaal wordt het wanneer je als stad een duidelijke verwachting hebt bij de nieuwe invulling van een ruimte met meer maatschappelijk nut (een publiek fietspad bijvoorbeeld, of een basketbalveld voor de buurt). Waar de stad vragende partij is, ziet een schooldirectie dit vooral als extra werk en kopzorgen.
Peter Tanghe: ‘De projecten van de Sint-Paulus- en de Sint-Amandsschool werden bottom-up geïnitieerd, maar bij het project van het Guldensporencollege Campus Kaai waren er ook concrete ambities van de stad op deze site. Daarom lieten we de architecten, schooldirecties en beleidsmakers via workshops letterlijk samenwerken om zo die verschillende partijen in een veranderingsproces tot een gemeenschappelijke eindconclusie te brengen. De stad Kortrijk financierde dit proces van een volle week, maar verwachtte wel dat de verschillende partijen aansluiting zochten, elkaars standpunten beter leerden kennen en samen zochten naar een zo groot mogelijke win-winsituatie.’
Ruimteplanners, architecten, landschapsarchitecten, mobiliteitsplanners,… staan voor grote lokale uitdagingen op vlak van publieke ruimteontwikkeling in hun gemeente. Ze willen wel jeugdvriendelijke plekken ontwerpen, maar andere belangen (mobiliteit, veiligheid, omwonenden, …) zijn vaak prioritair. Het is dan ook niet altijd eenvoudig hen bij ruimtebeleid te betrekken.
Toch is het belangrijk dat kinderen, jongeren en het jeugdwerk als gebruikers van de ruimte worden geraadpleegd over hun wensen en behoeften, en dat er rekening mee wordt gehouden. Dat gebeurt nu nog veel te weinig. Omgekeerd zijn jongeren en jeugdorganisaties nauwelijks op de hoogte van de planningsprocessen die gevoerd worden en het ruimtelijk beleid dat ontwikkeld wordt, ook al zijn die voor hen van groot belang. We moeten dus een jeugdreflex creëren bij het ruimtelijk beleid en een ruimtereflex bij jeugd.
Daarom nogmaals een pleidooi voor een participatief ruimtelijk beleid. Ruimteplanners kunnen ervoor zorgen dat kinderen en jongeren kunnen, willen en mogen meepraten over de manier waarop we ruimte vormgeven. Dit veronderstelt niet enkel een participatieve aanpak op maat, die kinderen en jongeren zin geeft om mee te denken en te ontwerpen, maar ook een omkaderend beleid dat jeugdig initiatief stimuleert in plaats van het te beknotten door een overmaat aan regelgeving of een obsessie voor ‘health & safety’.