Om aan de toenemende druk op deze vertrouwensband tegemoet te komen, sloot het jeugdwerk in 2019 een deontologisch akkoord. Dit akkoord bundelt enkele principes zoals het universeel verdrag van de rechten van het kind met het belang van de vertrouwensband en de nood aan een eigen handelingskader of deontologische code voor elke organisatie.
Om hiermee aan de slag te kunnen als organisatie geven we graag wat ondersteunende informatie. Hieronder kan je informatie terugvinden over
Jeugdwerkers kunnen zich niet beroepen op het beroepsgeheim, maar hebben wel discretieplicht.
Beroepsgeheim
Het beroepsgeheim houdt in dat personen met bepaalde functies niets mogen bekendmaken van wat hen in hun functie werd verteld. Dit geldt voor gezondheids- en welzijnsberoepen zoals artsen, apothekers of bv. maatschappelijk werkers en daarnaast voor politie-agenten (Bron).
Het beroepsgeheim is er alleen voor vertrouwensfuncties "waarvan het noodzakelijk vertrouwelijke karakter door de wet, de traditie of de gewoonte erkend wordt" volgens Tim Opgenhaffen en Johan Put.
Jeugdwerkers kunnen zich niet beroepen op het beroepsgeheim. Beroepsgeheim wordt in artikel 458 van het Strafwetboek en in specifieke wetgeving omschreven als de geheimhoudingsplicht die van toepassing is op allen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd. Het gaat hier om een zwijgplicht verbonden aan een vertrouwensrelatie. De discretieplicht daarentegen wordt in de rechtsleer geïnterpreteerd als de verplichting om bij het uitoefenen van een ambt of functie geen vertrouwelijke gegevens vrij te geven aan anderen dan diegenen die gerechtigd zijn om er kennis van te nemen.
Quote: Daar waar het beroepsgeheim de plicht oplegt vertrouwelijke gegevens geheim te houden, vereist de discretieplicht dat discreet wordt omgegaan met dergelijke gegevens. Enige zorgvuldigheid in de omgang met die gegevens is dus vereist. (Bron: I. Van der Straete en J. Put, Beroepsgeheim en hulpverlening).
De discretieplicht is een vorm van geheimhoudingsplicht en lijkt erg op het beroepsgeheim, maar het schenden van de discretieplicht is – in tegenstelling tot een schending van het beroepsgeheim – geen strafbaar feit (bron: Uit de Marge).Wel kan een jeugdwerker zich beroepen op de discretieplicht wanneer ze voor een situatie staan waarin vertrouwelijke informatie gevraagd wordt.
In principe houdt de discretieplicht in dat jeugdwerkers alle vertrouwelijke informatie over jongeren voor zichzelf houden. Ze kunnen wel derden betrekken wanneer dit in het belang is van het kind of de bredere samenleving, of wanneer er sprake is van een uitzondering in situaties zoals hieronder beschreven. Bij elke afweging staat het belang van het kind of de jongere centraal en is het schenden van de vertrouwensband een reëel risico waarmee rekening gehouden moet worden. Ook de gevolgen voor de jongere en soms jeugdwerker zelf moeten hierbij meegenomen worden, steeds in het belang van een duurzaam toekomstperspectief voor de jongere.
Intern binnen je organisatie kan informatie wel gedeeld worden, maar dan moet steeds gecommuniceerd worden aan de betrokkenen dat dit gebeurt, en uiteraard is ook hier de afweging van groot belang of elke collega alle informatie nodig heeft. Ook hier staan de vertrouwensrelaties centraal.
Alle informatie over wanneer informatie delen strafbaar is, wanneer je meldrecht hebt en wanneer meldplicht kan je ook vinden in de deontologische handleiding voor het jeugdwelzijnswerk van Uit de Marge.
Uitzonderingen waarbij wel informatie gedeeld kan worden bij de discretieplicht, zijn gewetensnood, bij bevel van de onderzoeksrechter in het kader van gerechtelijk onderzoek, bij situaties waarbij de fysieke, psychosociale of seksuele integriteit van kinderen of jongeren op het spel staat of bij schade aan de jeugdwerker of de werking. Het spreekt voor zich dat alle beslissingen die genomen worden over het al dan niet delen van vertrouwelijke informatie in samenspraak met de leidinggevende gemaakt worden. Veel meer informatie over deze uitzonderingen vind je in de deontologische handleiding voor het jeugdwelzijnswerk van Uit de Marge.
Als je een concrete vraag zou krijgen van politie over vertrouwelijke informatie mag je die informatie niet delen tenzij er een bevel is van de onderzoeksrechter, of in het geval van de uitzonderingen van hierboven.
Het ongevraagd krijgen van informatie van politie of veiligheidsdiensten als jeugdwerk kan je relatieopbouw verstoren, zorg dus dat jullie hiervoor aandacht hebben binnen de interne werking van je organisatie en de informatiestroom die hiermee gelinkt is.
Hierboven spreken we enkele keren over ‘handelen in het belang van het kind’. Dat is echter niet altijd even makkelijk te bepalen. We geven hieronder enkele aandachtspunten mee maar deze afwegingen zal je altijd vanuit de identiteit van je eigen organisatie en uiteraard met de blik van de betrokkenen moeten maken.
Het Kenniscentrum kinderrechten (Keki) formuleerde ook een aantal aandachtspunten en beleidsaanbevelingen voor wanneer naar een definitie gezocht wordt van dit ‘belang van het kind’ (Bron: Keki, pdf, engels) Deze kunnen ook toegepast worden op het zoeken naar dat belang in een concrete situatie:
De vragen die ons er in Vlaanderen met het jeugdwerk toe leiden om een gemeenschappelijk kader af te spreken, leven uiteraard ook voorbij onze grenzen. Hoewel jeugdwerk zoals het hier bestaat met weinig andere landen te vergelijken is, leeft de vraag over wat de verhouding moet zijn tussen:
Fionnuala Ni Aoláin is speciaal rapporteur voor de promotie en bescherming van mensenrechten en fundamentele vrijheden bij de strijd tegen terrorisme. In 2018 bracht een bezoek aan ons land. Ze onderzocht hierbij wetten, beleidsmaatregelen en praktijken tegen terrorisme en zette deze af tegen onze verplichtingen ten aanzien van de mensenrechten. Zij gaf aan dat België veel goede praktijken te delen heeft, en complimenteerde de intentionele aanpak van de overheid ten aanzien van terrorisme. Er zijn echter ook nog veel verbeteringen mogelijk, en één van de aspecten waarop Ni Aoláin dieper ingaat is die rond de instrumentalisering van het jeugdwerk.
Ze benadrukt de nood voor een duidelijk en mensenrechtenconform kader over de nodige professionele geheimhouding van informatie in de context van radicalisering. De nood aan een vertrouwensband staat centraal, en mag niet ondermijnd worden door gaten tussen verschillende regelgeving en structuren. Het instrumentaliseren van educatieve en sociale diensten, waaronder we in deze context ook jeugdwerk kunnen zien, kan op korte termijn wel voordelen opleveren in de strijd tegen terrorisme maar ze waarschuwt dat de kracht van preventie hiermee op lange termijn stevig in gevaar komt.
Met andere woorden: nu jeugdwerkers verplichten bepaalde informatie te delen kan op korte termijn veiligheidsrisico’s verminderen, maar zal ze op langere termijn mogelijk net vergroten omdat de vertrouwensband dan weg is.
In de working paper “Ethical standards in youth work and how they support education and career pathways of youth workers” van Sladjana Petkovic and Ondřej Bárta vinden we ook interessante insteken vanuit een internationale blik. Zo wordt het relationele karakter van jeugdwerk benoemd, duidelijk gemaakt door de authentieke communicatie die gevoerd wordt tussen jeugdwerker en jongere. Hierbij worden o.a. kanttekeningen gemaakt over de spanning tussen het behouden van een professionele relatie en het opbouwen van de vertrouwensband. Zowieso een lastige oefening soms. Ook centraal in het beschrijven van jeugdwerk is de transformatie van zowel de jongeren, jeugdwerkers zelf als de wereld waarin we samen leven en werken door jeugdwerk.
Deze paper maakt een analyse van teksten die bestaan om het jeugdwerk bepaalde richtlijnen te geven bij ethische en morele kwesties. Eerst en vooral wordt opgemerkt dat deze teksten nooit rigide zijn of vastliggen, deze veranderen doorheen de tijd omdat ook de context van jeugdwerk constant verandert. Ten tweede zijn de teksten ook nooit echt concreet, net om tegemoet te kunnen komen aan de zovele verschillende contexten die bestaan in het jeugdwerk. Wel dienen ze vaak net om jeugdwerkers en jeugdwerkorganisaties bewust te laten stil staan bij deze vraagstukken en hier eigen antwoorden op te formuleren.
Dit onderzoek gaat ook dieper in op de waarden die doorheen Europa gedeeld worden door jeugdwerkers. Eén die vaak naar boven komt is het ‘bijdragen aan een betere wereld/iets teruggeven/iets doen voor het algemeen belang’. Veel jeugdwerkers zijn zich ook bewust van hun waardenkader, en bovendien van de mogelijke ethische kwesties die opduiken in de verhouding tussen de persoonlijke vertrouwensband tussen jongere en jeugdwerker en het professionele werk van de jeugdwerker.
Een aantal waarden dat het jeugdwerk doorheen heel Europa deelt zijn de volgende:
Bij morele dilemma’s kan de jeugdwerker altijd terugkijken naar de interne waarden en afspraken binnen de organisatie, eventueel aangevuld of versterkt door het kader voor deontologisch en integer handelen en de morele afweging die je samen maakt met je collega’s of leidinggevende. Uiteraard altijd met respect voor de discretieplicht.
Veel organisaties hebben al heel wat informatie, praktijken, afspraken en kaders rond dit soort situaties. Het kan handig zijn deze eens op een rij te zetten met je organisatie en alles in één geïntegreerd kader te gieten. Je kan daarvoor dus het kader deontologisch en integer handelen als basis gebruiken.
Ben je op zoek naar een tool, een praktijk, een bepaalde methodiek om bij aspecten van je eigen handelingskader stil te staan of net een stevig gesprek te voeren? In de Toolbox diversiteit kan je heel wat interessante informatie en methodieken vinden die hierbij een interessante aansluiting kunnen vormen.