[anysurfer.logo]

We kunnen geen wonden openrukken zonder ook een pleister te geven

We kunnen geen wonden openrukken zonder ook een pleister te geven

Jeugdinformatie
WtFOCK is geen vloek maar een zegen. Deze ‘digital first serie’ over een groep jongeren op de middelbare school gaat geen enkel onderwerp uit de weg: van eenzaamheid over seksueel misbruik tot mentale gezondheid. Na vier seizoenen is de fanbase van 15- tot 25-jarigen groter dan ooit: vorig seizoen meer dan 12 miljoen views, de meest gegoogelde term in 2019. Ambras sprak met Koen Freson, hoofd digital first media van productiehuis Sputnik en maker van de waanzinnig populaire jongerenreeks, over hoe WAT WAT de reeks nog sterker maakt. 

“We waren het volgende seizoen al aan het draaien toen de coronamaatregelen daar een stokje voor staken. Zeker voor jongeren is zo’n lockdown niet gemakkelijk, dus we moesten iets doen voor onze trouwe fans. Sowieso passen we de scenario’s van het Noorse origineel ‘Skam’ aan. wtFOCK moet aansluiten bij de leefwereld van jongeren hier en nu. We creëren altijd een universum waarin de grens tussen fictie en realiteit heel dun mag zijn. De personages zouden je eigen vrienden kunnen zijn. Dus dat deden we ook voor het vierde seizoen: wtFOCKdown werd het eerste social distance drama ter wereld. Uitdagend, omdat we nu nog korter op de bal moesten spelen dan anders.” 

“We moeten luisteren naar mensen die het nu eenmaal beter weten."
Jongeren betrekken

“We zetten niet in op grote reclamecampagnes om de jongeren te bereiken, maar betrekken hen liever in wat we doen. Aan wtFOCK gaat heel wat vooraf. We moeten natuurlijk weten wat er leeft onder jongeren. We praten met jonge mensen die ervaring hebben met een thema en laten hen onze scenario’s nalezen. Bijvoorbeeld: wanneer we een seizoen draaien met een moslima in de hoofdrol, doen we specifiek research naar die leefwereld. Uiteraard hebben we ook veel aan onze acteurs. Ze zijn zelf nog jong, en zo blijven wij als crew op de hoogte van wat er binnen hun wereld beweegt. Als er onvoorspelbare dingen gebeuren, pikken we daarop in. Zo waren onze personages ook op de klimaatprotesten. En we gaan altijd in gesprek met mensen die bij bepaalde onderwerpen betrokken zijn. Ik vind het onze plicht om te luisteren naar mensen die het nu eenmaal beter weten dan wij. Dat is ook hoe we bij WAT WAT terechtgekomen zijn.”

Geen pretentie

“In het tweede seizoen zou Zoë gechanteerd worden met een naaktfoto die iemand zonder haar medeweten van haar nam op een dronken avond. Dat thema van seksuele afpersing konden we niet zomaar op een jong publiek loslaten zonder het te kaderen. WAT WAT was hier de ideale partner: net als onze ploeg pretendeert het WAT WAT-team niet de waarheid in pacht te hebben, maar kiest het voor samenwerking met partners om jongeren te bereiken. Sindsdien worden bepaalde verhaallijnen op voorhand met WAT WAT doorgesproken zodat kijkers na iedere aflevering met één klik alle informatie op de website kunnen vinden. We kunnen geen wonden openrukken zonder ook een pleister aan te bieden, toch?”

Inschattingsfouten

“Hebben we daarin al inschattingsfouten gemaakt? Ja, natuurlijk. Wanneer je taboes probeert te doorbreken, begeef je je sowieso op glad ijs. Zo toonden we ooit een scène waarin twee personages het slachtoffer werden van gay bashing. We wisten dat die scène hard zou aankomen, dat was ook onze bedoeling. We hadden alleen niet verwacht dat er zoveel kritiek zou komen. We gaven aanvankelijk die verhaallijn geen vervolg, rond de gevolgen. Maar we zijn door die reacties er dus wel op teruggekomen tijdens wtFOCKdown. “Er komen gelukkig ook heel wat positieve reacties: rond wtFOCK is een hele community gegroeid waar wij rekening mee houden. En als uit cijfers blijkt dat heel wat jongeren achteraf hun verhaal zijn gaan doen bij hulporganisaties, dan weet je dat je moet doorgaan. Het doet deugd om te weten dat je werk maatschappelijk relevant is. Maar dat het zoveel op gang zou brengen, hadden we zeker niet kunnen voorspellen. Wat mij betreft maken we nog driehonderd seizoenen!” 

Dit artikel verscheen in de 5e editie van het Ambras magazine.