Deze tekst kwam online op 16 januari 2018 op www.jeugdwerkwerkt.be naar aanleiding van het congres #jeugdwerkwerkt
Onze samenleving verandert, door fundamentele uitdagingen waarmee ze moet omgaan. Crisissen in de economie, het klimaat, de welvaartmaatschappij, in samenleven, … herstructureren onze maatschappij. Het jeugdwerk voélt dit. Maar moet het ook een rol spelen in het bouwen aan de samenleving van morgen, op meer manieren dan het nu al doet? Het jeugdwerk is een belangrijke actor in de vrijetijd van kinderen en jongeren. Het jeugdwerk speelt een niet te miskennen rol in de sociale cohesie van onze samenleving. Maar kan en wil dat jeugdwerk ook een rol spelen in de disruptie van ons huidige samenlevingsmodel en zo motor van maatschappelijke verandering zijn?
In het brede middenveld wordt dit thema verzameld onder de term ‘politisering‘. Politisering verwijst naar de processen waarlangs middenveldorganisaties via hun politieke praktijken bijdragen aan de organisatie van de fundamentele publieke meningsverschillen over hoe we samen leven. “Aan politiek doen” kan op verschillende manieren. Je kan een onderscheid maken tussen DE politiek en HET politieke.
‘De politiek’ kennen we als het dagelijks beheer of het management van de bestaande samenleving. Politiek, bekeken door die lens, kunnen we benoemen als de ‘kunst van het mogelijke’: binnen de bestaande kaders en sociale verhoudingen de maatschappelijke orde beheren. Dat is eigenlijk de meest gebruikte invulling van politiek, ook in het middenveld. ‘Aan politiek doen’ wordt dan al vlug ‘beleidsbeïnvloeding’: een analyse van wie relevante actoren zijn voor een bepaalde beleidskwestie, hoe het krachtenveld van actoren er uitziet en welke methoden en technieken kunnen worden ingezet om het bestaande beleid efficiënt en effectief te beïnvloeden.
Maar we kunnen ook een andere bril opzetten en kijken naar ‘het politieke’ als de ‘kunst van het onmogelijke’. Dan functioneert een politieke daad niet enkel binnen het kader van de bestaande relaties, maar verandert het politiek handelen dat kader ook zelf. De symbolische contouren van ‘de wereld zoals hij is’ worden opengebroken. Aan politiek doen betekent in die benadering de bestaande maatschappelijke orde en sociale verhoudingen verstoren.
Het jeugdwerk in Vlaanderen heeft een stevige traditie in zowel het maken van jeugdwerkbeleid en jeugdbeleid en de laatste jaren zijn we sterker geworden in de beïnvloeding van dat beleid. We hebben vaak hier zelf de pen in handen. Maar met het thema politisering willen we het vooral hebben over het politieke, namelijk hoe we als jeugdwerkorganisaties zelf mee vorm geven aan onze samenleving.
Jeugdwerker zijn is een normatief beroep. Uit het thematraject kruispunten leerden we al dat jeugdwerkers met verschillende levensdomeinen van kinderen en jongeren te maken krijgt: welzijn, de arbeidsmarkt, onderwijs … Jeugdwerkorganisaties hebben zelf ook hun eigen missie en visie, al dan niet opgebouwd uit een lange voorgeschiedenis en tradities. Jeugdwerk kijkt dus op zijn manier naar onze samenleving. Jeugdwerk is dus altijd waardengeladen en in die betekenis ook ‘politiek’. (“Het middenveld is politiek, of zal het niet zijn!“)
Je kan ook een onderscheid maken waar of op welk niveau de politisering gebeurt.
Er zijn verschillende elementen terug te vinden die de politiserende praktijken van het middenveld en jeugdwerkorganisaties beïnvloeden. De laatste jaren krijgt dit thema een verhoogde aandacht omwille van steeds ingrijpendere wijzigingen in de manier waarop we onze samenleving organiseren. De vraag wordt gesteld of het middenveld aan het depolitiseren is. In het kader van deze vragen komen vaak volgende beïnvloedende elementen naar voren. Sommige zijn voornamelijk interne factoren en te zoeken bij de organisatie zelf, sommige worden extern veroorzaakt. Vaak zijn ze te linken aan de positie van het middenveld en hoe we deze plaatsen in de driehoek: overheid, markt en burger. Enkel evoluties in ons samenleving veranderen de relaties.
Sinds de crisis kennen we een voortschrijdende vorm van fiscale soberheid, herschikken van budgetten of direct doorgevoerde besparingen.
Een overheid vraagt steeds meer verantwoording voor de middelen die ze ter beschikking stellen. Deze verantwoording moet in (meetbare) resultaten worden omgezet en gekoppeld zijn aan een helder omschreven doelstelling.
Organisaties kennen een groeiend kader met betaalde medewerkers. Er worden managementpraktijken aangepast en overgenomen uit de profit-sector.
Politieke partijen en de overheid willen zoveel mogelijk partners besluiten en pacten laten ondertekenen.
Als organisatie wil je een verantwoorde partner zijn. Dat betekent dat je soms bewust of onbewust aan zelfcensuur kan doen.
De kerntaak van het werkveld is werken aan de ‘sociale cohesie’ van de samenleving of wordt het middenveld ook erkend om een rol te spelen in hoe we onze samenleving vorm geven?
Er zijn steeds meer burgerintiatieven waar burgers zelf aan ‘politiek’ gaan doen.
Middenveld wordt steeds diverser.
In het verleden namen jeugdwerkverenigingen wel vaker het voortouw in de verdediging van de democratie. Voornamelijk jongeren waren de voorhoede in radicale bewegingen en veranderingen in het verleden. Vandaag zien we nog steeds verschillende organisaties die in het publieke debat stappen en zich daar expliciet positioneren vanuit een bepaalde maatschappijvisie. Veel van deze en processen van politisering zijn innovaties, niet omdat ze nooit eerder voorkwamen, wel omdat ze nadrukkelijk breken met wat vandaag als een dominante visie op de politieke opdracht gezien wordt. CSI Flanders onderscheidt drie nieuwe vormen van politisering.
Deliberatieve praktijken worden ook wel gevat onder de term ‘deliberatieve democratie’, om het onderscheid te benadrukken met representatieve democratie waarin burgers via verkiezingen politieke vertegenwoordigers aanduiden die voor één legislatuur de stem en belangen van hun kiezers vertolken. Deliberatieve democratie streeft er naar om de politieke besluitvorming in meerdere of mindere mate weg te halen bij politieke vertegenwoordigers en opnieuw bij de burger te brengen. Deliberatie gaat ervan uit dat individuele burgers net zo goed als beroepspolitici over de capaciteiten beschikken om op een beredeneerde manier politieke keuzes te maken. Deliberatie gaat dus over het creëren van situaties waarin burgers hun meningsverschillen uitspreken en op een rationele manier de verschillende argumenten afwegen, op zo’n manier dat alle betrokkenen na verloop van tijd onder elkaar een consensus bereiken over de keuze die het best is voor het algemeen belang.
De kritiek op deze praktijken is het in twijfel trekken of deze praktijken effectief een invloed kunnen uitoefenen op de wetgevende macht. Het veronderstelt ook soort machtsvrijheid. Het gevaar bestaat dat er enkel geluisterd wordt naar de grootste, de beste leerling van de klas, diegene die het hardste kan roepen …
Voorbeelden hiervan zijn de G1000 van David Van Reybrouck of de methodiek van een burgerkabinet.
Subpolitiek gaat over de tendens waarbij private kwesties zoals voeding, seksualiteit en de kwaliteit van de leefomgeving de inzet van publiek debat worden en burgers zich veel reflectiever gaan opstellen in hun individuele keuzes in deze domeinen en er de politieke relevantie van gaan benadrukken. Anderzijds verwijst subpolitiek naar het verruimen van de politieke arena waar meningsverschillen publiek gemaakt kunnen worden voorbij conventionele politieke arena’s zoals parlement, politieke partij en vakbond.
Er zijn nieuwe thema’s die de klassieke sociale klassenpolitiek doorkruisen. Burgers gaan in discussie en conflict over de verdeling van risico’s en willen mee nadenken en beslissen over een heel aantal thema’s die vroeger strikt tot de persoonlijke sfeer behoorden. De recente opkomst van burgerinitiatieven sluit aan bij subpolitiek. Het gaat om burgers die zelf, buiten de geijkte kanalen om, zelf initiatief nemen om maatschappelijke verandering te weeg te brengen door alternatieven voor de huidige gang van zaken te ontwikkelen.
Voorbeelden hiervan zijn acties als Dagen Zonder Vlees of Ringland.
Agonisme draait om het herwaarderen van conflict als bron van democratische vernieuwing. Agonisme zet zich af tegen de rationele consensus die bij deliberatie als streefdoel naar voor geschoven wordt. Agonistische filosofen zoals de Belgische politicologe Chantal Mouffe argumenteren dat de samenleving structureel te verdeeld is om een consensus over de inrichting van de samenleving mogelijk te maken. Het zoeken naar consensus depolitiseert dus omdat het onvermijdelijke meningsverschillen toedekt. Het vertrekpunt van deze benadering is dat geen enkele sociale orde ooit een definitieve en allesomvattende basis kan hebben, zoals een afgelijnde en door iedereen gedeelde set van waarden en normen of een ordeningsprincipe zoals marktcompetitie. Altijd zullen er groepen in de samenleving zijn die zich daardoor benadeeld buitengesloten voelen en er zich tegen verzetten.