Omstreeks de jaren 1960 begon de Belgische staat met het subsidiëren van jeugdhuizen en allerlei vormen van jeugdwerk gericht op de kunstzinnige vrijetijdsbesteding. In de loop van de jaren 1960 en 1970 werd de lijst van nieuwe werkvormen die door de centrale overheid gesubsidieerd werden steeds verder uitgebreid, onder andere met initiatieven Kansarme Jeugd (WMKJ’s). Onder impuls van de cultuurpactwetgeving van 1970 werd in januari 1975 gestemd over een eerste decreet waarin de erkenning en subsidiëring van het landelijk georganiseerd jeugdwerk werd geregeld. Ook voor het lokale jeugdwerk drong een dergelijke regeling zich op. In de loop van de jaren 1970 en 1980 werden verschillende voorstellen hiertoe opgemaakt en besproken. In 1983 kwam er dan ook een regeling voor de subsidiëring van verenigingen voor vakantiespeelpleinwerk en van verenigingen voor jeugdvakanties. Het zou nog tot 1993 duren vooraleer er een compromis gevonden werd over de subsidiëring van alle vormen van lokaal jeugdwerk (handboek lokaal jeugdbeleid).
Op 9 juni 1993 kreeg het Lokale Jeugdbeleid een eigen decreet met als titel: decreet ‘houdende de subsidiëring van gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid’. Vanaf 1995 krijgen gemeenten hierdoor de verantwoordelijkheid over hun lokale jeugdbeleid, dat vanaf dan ook planmatig vorm krijgt door het schrijven van een jeugdwerkbeleidsplan, indien men aanspraak wil maken op subsidies vanuit Vlaanderen.
Het lokale jeugdwerkbeleidsplan vormt dus de houvast voor een lokaal bestuur. Aan de hand van dit plan worden gemeenten gestimuleerd om middellange tot lange termijn prioriteiten te stellen, een strategie te bepalen en acties te formuleren over en samen met het jeugdwerk in hun gemeente. Dit plan is tegelijk een basisvereiste waaraan de gemeentebesturen moeten voldoen om subsidies voor hun jeugdwerkbeleid te ontvangen. Belangrijk om mee te hebben is dat de focus echt lag op jeugdwerk.
In de 2001 wordt het decreet herzien waardoor er ruimte komt voor een prioriteitenbeleid. Voor elke planperiode kan een prioriteit inhoudelijk ingevuld worden. Hiermee wil de Vlaamse overheid gemeenten stimuleren om op bepaalde noden extra in te zetten (Steunpunt Jeugd, 2011). Door het vooropstellen van prioriteiten geeft de Vlaamse regering mee richting aan de beleidskeuzes van lokale besturen. De eerste prioriteit vanuit Vlaanderen voor de planperiode 2002-2004 werd ‘jeugdruimte’. Met de decreetwijziging van 2001 wordt naast een aantal inhoudelijke onderdelen ook de structuur van het jeugdwerkbeleidsplan vastgelegd. Het jeugdwerkbeleidsplan wordt opgedeeld in acht inhoudelijke hoofdstukken: jeugdwerk ondersteunen, kadervorming, toegankelijkheid van het jeugdwerk, participatie en terugkoppeling, jeugdwerkinfrastructuur, geïntegreerd jeugdwerkbeleid, ruimte voor de jeugd en communicatie en informatie (N, 2007). Daarnaast wordt ook een betere afstemming van de jeugdwerkbeleidsplannen op andere sectorale plannen vooropgesteld (N, 2007).
Er volgt een nieuwe decreetsweiziging in 2006, nadat het decreet februari 2003 is samengevoegd met het decreet dat het provinciale jeugdbeleid regelde, maar de impact van die beslissing was klein. Wel spreekt men vanaf nu van het decreet van 14 februari 2003 houdende de ondersteuning en stimulering van het gemeentelijk, het inter-gemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid.
De aanpassing in 2006 zorgt voor een administratieve vereenvoudiging. De acht hoofdstukken van het jeugdwerkbeleidsplan worden gereduceerd tot twee hoofdstukken, namelijk een hoofdstuk jeugdwerkbeleid en een hoofdstuk jeugdbeleid (Steunpunt Jeugd, 2011). Deze wijziging zorgt voor een actualisering van het decretale kader van het decreet. Zo wordt het woord ‘jeugdwerkbeleidsplan’ vervangen door ‘jeugdbeleidsplan’ om de opzet van het plan te verruimen van jeugdwerkbeleid naar jeugdbeleid. Daarnaast wordt de invoering van een tweede prioriteit mogelijk gemaakt. Vanaf 2006 kunnen gemeenten inspelen op een prioriteit binnen het hoofdstuk jeugdwerkbeleid en een prioriteit binnen het hoofdstuk jeugdbeleid. Voor de planperiode 2008-2010 wordt gekozen voor jeugdwerkinfrastructuur (in het hoofdstuk jeugdwerkbeleid) en jeugdinformatie (in het hoofdstuk jeugdbeleid). Voor de planperiode 2011-2013 zijn de prioriteiten brandveiligheid (voor jeugdwerkbeleid) en jeugdcultuur (voor jeugdbeleid).
Dan duurt het 6 jaar voor een volgende wijziging. Op 6 juli 2012 bekrachtigt de Vlaamse Regering een nieuw decreet Lokaal Jeugdbeleid: het decreet houdende de ondersteuning en stimulering van het lokaal jeugdbeleid en de bepaling van het provinciaal jeugdbeleid. Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2014 (Afdeling Jeugd, 2012). Het nieuwe decreet komt er omdat er afstemming nodig is op de bepalingen van het planlastendecreet. Het Planlastendecreet dat op 6 juli 2011 door de Vlaamse Regering wordt goedgekeurd, streeft naar het verminderen van plan- en rapporteringslasten die de lokale besturen ondervinden. De sectorale plannen worden afgeschaft en geïntegreerd in een lokaal meerjarenplan. Aanvankelijk zijn hier nog Vlaamse prioriteiten aan gekoppeld maar ook die worden vanaf 1 januari 2016 afgeschaft om zo maximale autonomie aan de lokale besturen te geven. De middelen die Vlaanderen voordien vrijmaakte voor het uitvoeren van de jeugdbeleidsplannen worden per gemeente toegevoegd aan de gemeentefondsen.De besparingsronde van 2014 zorgde er echter eerst voor den men de middelen met 10% verminderde alvorens ze te verdelen onder de gemeentefondsen.
Bron: ‘1993-2013- Een terugblik op 20 jaar lokaal jeugdbeleid’